This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Chapter 4: In the City
Herhalen vocabulary, meervoud
Future tense
Slide 1 - Slide
Doel van de les:
De leerling is staat om nieuwe grammatica toe te eigenen en dit in opdrachten toe te passen.
Slide 2 - Slide
Today?
_Vocabulary
_ Grammatica opdrachten
Slide 3 - Slide
Welk woord hoort niet in het rijtje thuis? Kies uit:
building - purchase - entrance
Slide 4 - Open question
Welk woord hoort niet in het rijtje thuis? Kies uit: single ticket - return ticket - experience
Slide 5 - Open question
Wat betekent: (to) spend
Slide 6 - Open question
Next?
Op de volgende pagina staat er een uitleg over meervoudsvormen en hoe je deze binnen een opdracht gebruikt.
Good luck!
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
brush
fish
foot
fork
knife
story
tomato
add -es
add -es
add -s
add -ies
add -ves
change the word
word stays the same
Slide 9 - Drag question
Wat is de juiste meervouds vorm?
A
brush
B
brushes
C
brushs
Slide 10 - Quiz
Wat is de juiste meervouds vorm?
A
fishs
B
fish
C
fishes
Slide 11 - Quiz
Wat is de juiste meervouds vorm?
A
foot
B
foots
C
footshes
D
feet
Slide 12 - Quiz
Wat is de juiste meervouds vorm?
A
forks
B
fork
C
forkses
D
spork
Slide 13 - Quiz
Wat is de juiste meervouds vorm?
A
knifes
B
knives
C
knive
D
kniveses
Slide 14 - Quiz
Wat is de juiste meervouds vorm?
A
stories
B
storys
C
storses
D
story
Slide 15 - Quiz
Wat is de juiste meervouds vorm?
A
tomato
B
tomatoe
C
tomatos
D
tomatoes
Slide 16 - Quiz
wolf
Slide 17 - Open question
Future
If you want to express something that is going to happen in the future, (iets gaat gebeuren in de toekomst) you can use different ways to express future tense.
- present simple
- to be going to
- will
Slide 18 - Slide
present simple
iets verloopt volgens een schema of rooster: werkwoord of werkwoord + s (shit-regel)
I, you, we, they: werkwoord
he, she, it: werkwoord + s
Slide 19 - Slide
present simple
iets verloopt volgens een schema of rooster: ww of ww+s
Example: The shop opens at 08:00 am.
Example 2: The trains arrive at 10:00 am.
Present simple.
Slide 20 - Slide
to be going to
Als iets zeker gaat gebeuren, dan gebruik je: 'to begoing to'.
Am / are / is + going to
I am going to
you are going to
he/she/it is going to
we are going to
they are going to
Slide 21 - Slide
to be going to
Als iets zeker gaat gebeuren, dan gebruik je: 'to begoing to'.
Example: I am going tovisit my grandmother this Friday.
Example 2: We are going to work on Saturday.
Slide 22 - Slide
I found out that P!NK is coming to The Netherlands next year. I ________________________ (see) her!
A
see
B
am seeing
C
am going to see
D
will see
Slide 23 - Quiz
Stappenplan future
Loopt het volgens een vast schema of rooster?
ja? -> present simple
werkwoord of werkwoord +s
nee? -> to be going to
(am / are / is + going to)
Slide 24 - Slide
Sorry, I have no time, because I (prepare) a presentation.