13/1 De omgeving/bakker A1

Welkom!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Welkom!

Slide 1 - Slide

Planning 
  • stillezen
  • woorden herhalen
  • filmpje kijken
  • vragen in LessonUp
  • nieuwe woorden
  • werken uit eigen boeken 

Slide 2 - Slide

voorlezen en vertellen. 
 stillezen
schrijf de moeilijke woorden op het blaadje
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Welke woorden ken je nog van de supermarkt?

Slide 4 - Slide

de boodschappen

Slide 5 - Slide

de boodschappentas

Slide 6 - Slide

de winkelwagen of kar

Slide 7 - Slide

het mandje

Slide 8 - Slide

betalen

Slide 9 - Slide

de bankpas

Slide 10 - Slide

de bon

Slide 11 - Slide

de openingstijden

Slide 12 - Slide

de kassa

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

werkwoorden
Schrijf op in je schrift

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

De bakker
Wat koop je bij de bakker?

Slide 19 - Slide

De bakker

Slide 20 - Slide

De bakker

Slide 21 - Mind map

De bakker bakt....
A
Pizza
B
Brood
C
Taart
D
Lasagne

Slide 22 - Quiz

De bakker verkoopt geen....
A
Boeken
B
Taarten
C
Broden
D
Koeken

Slide 23 - Quiz

Welke broden zijn Frans?
A
Stokbrood
B
Bruin brood
C
Krentenbollen
D
Croissants

Slide 24 - Quiz

De bakker
De bakker bakt brood en taart.
De bakker verkoopt brood en taart.
De bakker staat vroeg op. 


Slide 25 - Slide

Wit brood

Slide 26 - Slide

Bruin brood

Slide 27 - Slide

1 Stokbrood - 2 Stokbroden

Slide 28 - Slide

Krentenbollen

Slide 29 - Slide

 1 croissant - 3 croissants

Slide 30 - Slide

Appeltaart

Slide 31 - Slide

1 gevulde koek - 6 gevulde koeken

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Video

Nieuwe woorden + herhalen

Slide 34 - Slide

Werkblad maken
  • Probeer het eerst zelf. (alleen)
  • Daarna mag je samen overleggen.
  • Je mag nu niet de docent iets vragen.

Slide 35 - Slide

Werken in werkboeken

Slide 36 - Slide

Vertel...
Wat heb je vandaag gegeten/gedronken en waar heb je/je ouders dat gekocht?

bv. Ik heb vanmorgen brood gegeten. Ik heb/mijn ouders hebben dat gekocht bij de bakker.

Slide 37 - Slide