§6.3 Katrollen en obstakels
10. Katrien hijst een kist met een hijskracht van 500N omhoog.
a. Zij gebruikt daarvoor een vaste katrol.
Welke hijskracht heeft zij daarvoor nodig?
b. Zij gebruikt nu een takel. Wat is een takel?
Welke hijskracht heeft zij daarvoor nu nodig?
c. Wat is nog meer veranderd naast de hijskracht, bij b?
d. Hoeveel hijskracht heeft ze nodig met drie katrollen?