This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Items in this lesson
Goedemorgen allemaal!
Slide 1 - Slide
Zin in de vakantie?
A
Ja!
B
Nee!
C
Een beetje!
D
Ja, maar ik ga de lessen Nederlands wel missen.
Slide 2 - Quiz
Lesdoelen van vandaag:
- je leert de regels voor het maken van een verslag
- je kan de regels voor het maken van een verslag toepassen
- je leert waar 5W1H voor staat
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
de politie kwam
De buschauffeur rijdt haar route. En toen zag de buschauffeur een peuter lopen langs de weg. En toen stopte de buschauffeur de bus. En toen stapte de buschauffeur uit. En toen pakte de buschauffeur de peuter. En toen belde de buschauffeur de politie. En toen kwam de politie de peuter ophalen.
Slide 5 - Slide
wat zou jij veranderen aan het verslag?
A
de titel
B
ik zou verwijswoorden gebruiken
C
niet zo vaak "en toen" gebruiken
D
alles
Slide 6 - Quiz
wat vind jij een pakkende titel bij het filmpje?
A
buschauffeur is boos
B
buschauffeur heeft een speciale werkdag
C
buschauffeur is verdrietig
D
buschauffeur redt peuter
Slide 7 - Quiz
de regels voor een verslag:
- pakkende titel
- eerste alinea --> waar gaat het over?
- gebruik: eerst - daarna - vervolgens - ten slotte - toen
Slide 8 - Slide
gebruik de goede volgorde en de woorden:
eerst
daarna
vervolgens
ten slotte
toen
Slide 9 - Slide
Buschauffeur redt peuter
Een buschauffeur was haar route aan het rijden. Opeens zag zij langs de weg in de ijzige kou een peuter zag lopen. De peuter had alleen een rompertje aan. De buschauffeur zette eerst de bus langs de weg. Daarna liep zij snel naar de peuter. Terug in de bus belt zij de politie. Een passagier geeft vervolgens haar jas zodat de peuter warm blijft. Toen viel de peuter uitgeput in slaap. Tenslotte kwam de politie de peuter ophalen.
Slide 10 - Slide
Wat zijn de regels voor een verslag?
je gebruikt:
A
een pakkende tekst
B
in de 1e alinea staat waar het over gaat
C
gebruik woorden als eerst, daarna, ten slotte
Slide 11 - Quiz
Wat zijn 5W1H-vragen?
Dit zijn de antwoorden op de 5W1H-vragen:
1- Wie ?
2- Wat ?
3- Waar ?
4- Wanneer ?
5- Waarom ? en 1- Hoe ?
Slide 12 - Slide
Wat zijn 5W1H-vragen?
Dit zijn de antwoorden op de 5W1H-vragen:
1- Wie: de buschauffeur
2- Wat: ziet peuter lopen
3- Waar: buiten bij de bus
4- Wanneer: tijdens rijden van route
5- Waarom en Hoe: verdwaalde peuter loopt alleen buiten
Slide 13 - Slide
Lesdoelen van vandaag:
je leert de regels voor het maken van een verslag
je kan de regels voor het maken van een verslag toepassen
je leert waar 5W1H voor staat
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Vragen???
Slide 16 - Slide
Carnaval quiz
Slide 17 - Slide
Wat betekent het woord carnaval?
A
Vaarwel feest
B
Vaarwel bier
C
Vaarwel vlees
D
Vaarwel
Slide 18 - Quiz
Wanneer werd carnaval voor het eerst gevierd?
A
Gouden eeuw
B
Middeleeuwen
C
prehistorie
D
1950
Slide 19 - Quiz
Waar wordt carnaval in Nederland het meest gevierd?
A
Overal in Nederland
B
In Eindhoven
C
In het zuiden van Nederland
D
In Den Bosch
Slide 20 - Quiz
Wat zijn de carnavalskleuren van Eindhoven?
A
geel en rood
B
oranje en blauw
C
roze en rood
D
groen en rood
Slide 21 - Quiz
Fabrizio
Big Benny
Beppie Kraft
Slide 22 - Drag question
Op welke dag is carnaval afgelopen?
A
zondag
B
dinsdag
C
maandag
D
woensdag
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Video
Wat zingen ze in het refrein? 'Sie hatte...
A
ze heeft geen schoenen meer aan
B
ze heeft nu schoenen aan
C
ze heeft geen schoenen
D
ze heeft alleen nog schoenen aan
Slide 25 - Quiz
Wie is de baas tijdens carnaval?
A
raad van elf
B
alle kinderen
C
Prins Carnaval
D
Prinses Carnaval
Slide 26 - Quiz
Hoe groet je iemand tijdens carnaval?
A
Hello, hello
B
Goedendag
C
Alaaf!
D
hihahahi
Slide 27 - Quiz
Waar vier jij (normaal) altijd carnaval?
A
Dorp
B
Stad
C
Buiten
D
Thuis
Slide 28 - Quiz
In welke taal (behalve NL) worden de meeste carnavalsliedjes gezongen?
A
Engels
B
Frans
C
Duits
D
Belgies
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Video
Wat zijn carnavalkrakers?
A
Dan wordt er gekraakt bij carnaval.
B
Liedjes die je heel veel hoort tijdens carnaval.
C
Dan hoor je je botten kraken als je danst.
Slide 31 - Quiz
Hoe noem je de woensdag na carnaval
A
Kruisjeswoensdag
B
Haringhapwoensdag
C
Aswoensdag
D
Waswoensdag
Slide 32 - Quiz
Wat doe je na carnaval?
A
Uitkateren
B
Bidden
C
Vasten
D
Naar de kerk gaan
Slide 33 - Quiz
Met welk feest wordt de vastenperiode afgesloten?
A
Pasen
B
Hemelvaart
C
Pinksteren
D
Kerst
Slide 34 - Quiz
Hoe heet Eindhoven tijdens carnaval?
A
Lampegat
B
Lempkesstad
C
Tiswah
D
Tietveurfun
Slide 35 - Quiz
Vier jij carnaval (normaal gesproken)?
A
Ja
B
Nee
Slide 36 - Quiz
Juf Daniëls en juf Van Dongen wensen jullie allemaal een fijne carnavalsvakantie!