WWG en NWG

WERKWOORDELIJK EN NAAMWOORDELIJK GEZEGDE
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsSecundair onderwijs

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slide and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

WERKWOORDELIJK EN NAAMWOORDELIJK GEZEGDE

Slide 1 - Slide

zie je hieronder een handeling (werkwoordelijk gezegde) of een eigenschap (naamwoordelijk gezegde)?
Mijn sokken zijn rood-met-wit.
Je bent gek!
De goudvis zwemt naar boven.
Mario duimt voor zijn dochter.
Het meisje houdt van zand.
Deze tas draag ik op mijn rug.
Gisteren was Stewie weer boos.

Slide 2 - Drag question

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 3 - Quiz

Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 4 - Quiz

Het jongetje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quiz

Die man blijkt een bakker
A
Naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Sommige leerlingen zijn daarom boos.
A
Naamwoordelijk gezegde
B
Werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz


Mijn neef is gitaarleraar.


A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Hij gaat naar huis.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quiz

Het naamwoordelijk deel is een ... naamwoord of een ... naamwoord.

Slide 11 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.

Frank is vrij ziek geweest.

Slide 12 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Zo ervaren als deze sprinter zullen volgens mij weinig atleten worden.

Slide 13 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Voor de meeste mensen zal een eigen vakantiewoning onbetaalbaar blijven.

Slide 14 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Jarenlang is Sneeuwwitje de verzorgster van de zeven dwergen gebleven.

Slide 15 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
De zomervakantie lijkt mij de fijnste tijd van het jaar.

Slide 16 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Mevrouw Pieterse schijnt een heel goede docent te zijn.

Slide 17 - Open question


Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zin?
Tekst
Sanne wil later architect worden.

Slide 18 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Is de Braziliaan Pelé volgens velen de beste voetballer aller tijden?

Slide 19 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.

Slide 20 - Open question

Noteer het naamwoordelijk gezegde.
Waren Hans en Grietje in het sprookje eigenlijk een tweeling?

Slide 21 - Open question

Wat is het naamwoordelijk gezegde in deze zin?
Tekst
Mijn hondje heet Fikkie.

Slide 22 - Open question

Noem het naamwoordelijk gezegde:
Ik word een professionele duiker.

Slide 23 - Open question

Noem het naamwoordelijk gezegde:
Het meisje wil later tandarts worden.

Slide 24 - Open question

Noem het naamwoordelijk gezegde.
Mijn broertje wordt later automonteur.

Slide 25 - Open question

Noem het naamwoordelijk gezegde.
Is zo'n reis naar Australië niet veel te duur?

Slide 26 - Open question

Slide 27 - Video

Hij kan verkeerd gelopen zijn.
Benoem het zinsdeel 'kan gelopen zijn'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 28 - Drag question

Biologie is een fijn vak.
Benoem het zinsdeel 'is een fijn vak'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 29 - Drag question

De buren van mijn vriendin zijn gastvrij.
Benoem het zinsdeel 'zijn gastvrij'
sleep het juiste zinsdeel naar het witte vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 30 - Drag question

Hij kan verkeerd gelopen zijn.
Benoem het zinsdeel 'kan gelopen zijn'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
naamwoordelijk gezegde (ng)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
bijwoordelijke
bepaling (bwb)

Slide 31 - Drag question