WI K2 H: 8.1

1 / 33
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

microscoop
vergroot-glas
bril
verrekijker
telescoop
contactlens
fototoestel

Slide 11 - Drag question

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

2

Slide 14 - Video

00:57
Welke formule staat er in het boek, op blz. 148?

Slide 15 - Open question

02:10
Wat heb je nodig om het vergrotingsfactor uit te kunnen rekenen?

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Slide

5. De foto rechts in het boek (blz. 149) is een vergroting van de foto links. Wat is de vergrotingsfactor?
A
lengte origineel = 4,9 cm lengte beeld = 7,2 cm vergrotingsfactor = 7,2 : 4,9 = 1,5
B
lengte origineel = 5,2 cm lengte beeld = 7,2 cm vergrotingsfactor = 7,2 : 5,2 = 1,4
C
lengte origineel = 5,4 cm lengte beeld = 7,6 cm vergrotingsfactor = 7,6 : 5,4 = 1,4
D
lengte origineel = 5,5 cm lengte beeld = 8,0 cm vergrotingsfactor = 7,8 : 5,7 = 1,5

Slide 18 - Quiz

6. Driehoek A'B'C' is een vergroting van driehoek ABC. Ze zijn dus gelijkvormig. Bereken de vergrotingsfactor.

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

9. Driehoek ADE is een vergroting van driehoek ABC. Bereken de vergrotingsfactor.

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Slide

13. Driehoek P'Q'R' is het beeld van driehoek PQR. Bereken de vergrotingsfactor.

Slide 26 - Open question

14. De kleine ster is het beeld van de grote ster.
Bereken de vergrotingsfactor.

Slide 27 - Open question

Slide 28 - Slide

16. Met een kopieerapparaat of computer kun je afbeeldingen vergroten of verkleinen.
Je werkt dan met percentages. Voor een tekening die 2x zo klein moet worden zet je het kopieerapparaat op 50%. De vergrotingsfactor is dan 0,5. 

Slide 29 - Slide

16a. Hoeveel procent moet je kiezen voor een tekening die vier keer zo klein moet worden?
A
Voor een tekening die 4x zo klein moet worden kies je 100% : 4 = 25%.
B
.Voor een tekening die 4x zo klein moet worden kies je 100% : 2 = 50%.

Slide 30 - Quiz

16b. Hoeveel procent moet je kiezen als een tekening even groot moet blijven?
A
Dan kies je voor 10%
B
Dan kies je voor 75%
C
Dan kies je voor 100%
D
Dan kies je voor 150%

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide