This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Ziekteverwekkers
Slide 3 - Mind map
Noem een overeenkomst en een verschil tussen bacteriën en virussen
Slide 4 - Open question
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Slide 9 - Video
Als je paracetamol slikt, word je sneller beter
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Hoe heten de specifieke eiwitten aan de buitenkant van een cel?
Slide 11 - Open question
Hoe heten de stoffen die de witte bloedcel maakt, waardoor de ziekteverwekkers uiteindelijk uitgeschakeld worden?
Slide 12 - Open question
Koorts
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Noem drie redenen waarom je lichaam opwarmt als je ziek bent.
Slide 15 - Open question
Waar niet waar: Antigenen zitten op lichaamseigen en op lichaamsvreemde cellen
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Waar niet waar: Antistoffen worden gemaakt door de vreetcellen van je afweersysteem
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Noem twee redenen waarom je bij een tweede besmetting van dezelfde ziekteverwekker niet meer ziek wordt.
Slide 20 - Open question
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Slide 25 - Slide
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Slide 28 - Slide
Je bent op safari en wordt gebeten door een giftige slang. Gelukkig heeft de gids een serum bij zich die hij direct in je arm spuit. Hierdoor overleef je het. Wat voor soort immunisatie is dit?