Het aantal vacatures waarvoor mensen worden gezocht.
C
Het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid.
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
economieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Wat is de arbeidsmarkt?
A
Het aantal banen waarvoor werk gezocht wordt.
B
Het aantal vacatures waarvoor mensen worden gezocht.
C
Het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid.
Slide 1 - Quiz
In de …..… staat dat je tijdens je werk recht op pauze hebt.
A
Arbo wet
B
Arbeidstijdenwet
Slide 2 - Quiz
Het gaat weer beter met de werkgelegenheid. Na jaren van crisis besteden consumenten meer geld. De werkloosheid daalt. Hoe noem je de werkloosheid die daalt doordat consumenten meer besteden?
A
conjuncturele werkloosheid
B
regionale werkloosheid
C
structurele werkloosheid
D
seizoenswerkloosheid
Slide 3 - Quiz
De ….. geeft regels om veilig je werk te doen.
A
Arbo wet
B
Arbeidstijden wet
Slide 4 - Quiz
Werkloosheid is een probleem. Niet alleen voor de mensen die zelf werkloos zijn, maar ook voor alle andere mensen in de samenleving. Verklaar waarom werkloosheid ook negatieve gevolgen heeft voor andere mensen.
Slide 5 - Open question
Als de overheid de btw ….verlaagt / verhoogt, worden producten goedkoper.
A
verlaagt
B
verhoogt
Slide 6 - Quiz
Consumenten kunnen dan meer / minder kopen voor hetzelfde geld.
A
meer
B
minder
Slide 7 - Quiz
Wat is geen sociaal gevolg van werkloosheid
A
Je verliest het dagelijkse contact met collega s en klanten
B
Je verliest het gevoel van nuttig bezig zijn
C
Je kunt minder snel carrière maken
D
Je krijgt geen of lagere inkomen
Slide 8 - Quiz
Goederen worden eerst ingevoerd en meteen weer doorverkocht aan het buitenland.
A
importeren
B
doorvoer
C
balans
D
wisselkoers
Slide 9 - Quiz
Is een toename van de export goed voor de werkgelegenheid?
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quiz
Werkloosheid =
A
“Het aanbod van arbeid is groter dan de vraag ernaar ” .
B
“Het aanbod van arbeid is kleiner dan de vraag ernaar ” .
Slide 11 - Quiz
“Een overzicht van alle betalingen aan het buitenland en alle ontvangsten uit het buitenland”
A
open economie
B
betalingsbalans
C
internationale economie
D
exportwaarde
Slide 12 - Quiz
Een Nederlandse veevoerhandelaar krijgt geld van de overheid als hij veevoer naar Zuid-Afrika uitvoert.
A
contingentering
B
exportsubsidie
C
invoerrechten
Slide 13 - Quiz
Een bedrijf dat fietsen uit China importeert, betaalt een importheffing van 18%.
A
contingentering
B
exportsubsidie
C
invoerrechten
Slide 14 - Quiz
De Schoenengigant mag geen schoenen uit Vietnam meer kopen omdat dit jaar het Europese maximum bereikt is.
A
contingentering
B
exportsubsidie
C
invoerrechten
Slide 15 - Quiz
Nederland heeft een ...(1)... (gesloten / open) economie . Nederland is voor zijn inkomsten …(2)... (wel / niet) afhankelijk van de export.
A
1 = open
2= wel
B
1 = open
2 = niet
C
1= gesloten
2= niet
D
1= gesloten
2= wel
Slide 16 - Quiz
Verklaar welk economisch nadeel Nederland zou hebben als het geen lid van de Europese Unie zou zijn.
Slide 17 - Open question
In de Europese Unie is er één markt. Bulgarije is ook lid van de EU. Veel Bulgaren werken in Duitsland en Nederland. Waarom mag dit?
A
In de EU is er vrij verkeer van goederen en diensten.
B
In de EU is er vrij verkeer van kapitaal.
C
In de EU is er vrij verkeer van personen.
Slide 18 - Quiz
Een oorzaak van de armoede in Malawi is dat zo weinig inwoners een schoolopleiding hebben gehad. Leg uit dat de welvaart in een land kan toenemen als meer mensen daar naar school kunnen.
Slide 19 - Open question
Ghana is een land dat bijna alleen maar cacao exporteert. Welk nadeel heeft een land dat bijna geen andere exportproducten heeft? Kies het juiste antwoord.
A
Als de cacaoprijs op de wereldmarkt stijgt, verkoopt het land bijna geen cacao meer.
B
Als de oogst van de cacaobonen mislukt, heeft het land bijna geen inkomsten meer.
C
Als rijke landen steeds meer cacao willen hebben, kan de prijs van cacao sterk stijgen.
Slide 20 - Quiz
Verbetering van onderwijs is een voorbeeld van
A
noodhulp
B
structurele hulp
Slide 21 - Quiz
Hulp zoals het geven van voedsel en medicijnen, met als doel op korte termijn de mensen te laten overleven.
A
noodhulp
B
structurele hulp
C
conjuncturele hulp
Slide 22 - Quiz
Hoe noem je een kleine lening die verstrekt wordt aan kleine ondernemers in ontwikkelingslanden dien iet kunnen lenen bij traditionele banken.
A
microkrediet
B
macrokrediet
C
rentekrediet
Slide 23 - Quiz
Wat is geen kenmerk van een ontwikkelingsland.
A
snelle bevolkingsgroei
B
weinig werkloosheid
C
ondervoeding
D
slechte infrastructuur zoals wegen
Slide 24 - Quiz
Veel ontwikkelingslanden zitten in een vicieuze cirkel
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quiz
Contingentering =
A
belasting heffen op ingevoerde producten. Deze producten worden daardoor duurder.
B
Bepaalde goederen mogen dan helemaal niet worden ingevoerd.
C
Een maximum stellen aan het aantal producten dat mag worden ingevoerd.
D
De overheid geeft subsidie /geld aan de exporterende bedrijven. Die kunnen hun producten dan goedkoper aan het buitenland verkopen.
Slide 26 - Quiz
Invoerverbod
A
belasting heffen op ingevoerde producten. Deze producten worden daardoor duurder.
B
Bepaalde goederen mogen dan helemaal niet worden ingevoerd.
C
Een maximum stellen aan het aantal producten dat mag worden ingevoerd.
D
De overheid geeft subsidie /geld aan de exporterende bedrijven. Die kunnen hun producten dan goedkoper aan het buitenland verkopen.
Slide 27 - Quiz
Invoerrechten=
A
belasting heffen op ingevoerde producten. Deze producten worden daardoor duurder.
B
Bepaalde goederen mogen dan helemaal niet worden ingevoerd.
C
Een maximum stellen aan het aantal producten dat mag worden ingevoerd.
D
De overheid geeft subsidie /geld aan de exporterende bedrijven. Die kunnen hun producten dan goedkoper aan het buitenland verkopen.