Les na de kersvakantie 2023

Herzlich Willkommen!







Die Handys in die Handytasche bitte!
1 / 43
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herzlich Willkommen!







Die Handys in die Handytasche bitte!

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
1. Reden über die Weihnachtsferien?  Einige Sätze auf Deutsche  schreiben und üben. 
2. Dann ein kleines Gespäch mit mir über eure Ferien. 

3. Wiederholen/üben  Kapitel 1 und 2 
4. Anfangen mit kapitel 3
5. Hausaufgaben: 



Slide 2 - Slide

Die Weihnachtsferien sind wieder vorbei. Die Schule geht wieder an.... 
Hallo Kinder, schön euch wiederzusehen....
Ich hoffe,  ihr seid gut erholt nach den ferien und gespannt auf den Schulbeginn.
Aber lasst uns erstmal übr eure Erlebnisse sprechen. 
Was habt ihr denn in den Ferien gemacht?
Bilde und schreibe  einige (vier oder fünf)  Sätze in deinem Heft (auf Deutsch). --> Zie voorbeeldzinnen in Classroom

Slide 3 - Slide

Classroom
Ga nu naar Classroom: klik op voorbeeldzinnen na kerstvakantie en maak een aantal vraag en antwoord zinnen . Als je klaar bent, oefen je het met je buurman/buurvrouw.  Je hebt hier ongeveer 15 minuten voor.
Na het oefenen, vraag ik een aantal leerlingen om iets over zijn/haar kerstvakantie te vertellen. Dit gaat  ongeveer 15 minuten duren.

Slide 4 - Slide

Weet je nog hoe je de voltooid tegenwoordige tijd in het Duits maakt van zwakke werkwoorden?
Wat is de hoofdregel ?
A
ge+stam+et
B
ge+stam+edt
C
ge+stam+t

Slide 5 - Quiz

Hoe maak je een voltooid deelwoord als de stam van een werkwoord eindigt op een -t of -d?
A
ge+stam+et
B
ge+stam+edt
C
ge+stam+t

Slide 6 - Quiz

Hoe maak je een voltooid deelwoord als de stam van een werkwoord eindigt op -ieren?
A
ge+stam+et
B
stam+t
C
ge+stam+t

Slide 7 - Quiz

Welche W-Fragewörter kennt ihr schon?
w..

Slide 8 - Mind map

Welke 2 hulpwerkwoorden heb je nodig om een voltooide tijd te vormen?
(....... und ...... )

Slide 9 - Open question

Zwakke werkwoorden ken je nu al.
Op welke twee letters eindigt de voltooid deelwoord van sterke werkwoord altijd
-

Slide 10 - Open question

Wie alt bist du?
vertaal "wie" in het Nederlands:

Slide 11 - Open question

Wo wohnst du?
vertaal "wo" in het Nederlands:

Slide 12 - Open question

Wohin gehst du?
vertaal "wohin" in het Nederlands:

Slide 13 - Open question

Woher kommst du?
vertaal "woher" in het Nederlands:

Slide 14 - Open question

wat is de verleden tijd van -haben-
bv
Wij hadden veel gelachen.
A
hatten
B
habte
C
hätte
D

Slide 15 - Quiz

wat is de verleden tijd van -sein-
bv
Wij waren naar Duitsland gegaan.
A
was
B
wären
C
waren

Slide 16 - Quiz

wat is de verleden tijd van -werden-
bv
Gisteren werden wij ziek na het eten.
A
wurden
B
werden
C
waren
D
wären

Slide 17 - Quiz

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 18 - Drag question

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohnt
wohnen
wohnen
wohnt
wohne
wohnst

Slide 19 - Drag question

Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hat
hast
haben
haben
habe
habt

Slide 20 - Drag question

Da haben wir Glück ...
A
gehat
B
gehad
C
gehabd
D
gehabt

Slide 21 - Quiz

Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.  
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 22 - Drag question

Wir sind in Berlin...
A
geweest
B
gewesen
C
geseint
D
gesint

Slide 23 - Quiz

Die Zahlen bis 100
Was ist 21 und 45 auf Deutsch?

Slide 24 - Open question

De tijd in het Duits
Vertaal: Het is tien voor twee

Slide 25 - Open question

De tijd in het Duits
Vertaal: Het is kwart over vijf

Slide 26 - Open question

De tijd in het Duits
Vertaal: half zes

Slide 27 - Open question

Wanneer gebruiken wij de tijdsbepaling: im
A
Als je wilt zeggen in welke maand, seizoen iets gebeurd is
B
Als je wilt zeggen op welk tijdstip iets gebeurd is
C
Als je de tijdsduur wilt aangeven
D
Als je wilt zeggen op welke dag/dagdeel/datum iets gebeurd is

Slide 28 - Quiz

Wanneer gebruiken wij de tijdsbepaling: am
A
Als je wilt zeggen in welke maand, seizoen iets gebeurd is
B
Als je wilt zeggen op welk tijdstip iets gebeurd is
C
Als je de tijdsduur wilt aangeven
D
Als je wilt zeggen op welke dag/dagdeel/datum iets gebeurd is

Slide 29 - Quiz

Wanneer gebruiken wij de tijdsbepaling: um
A
Als je wilt zeggen in welke maand, seizoen iets gebeurd is
B
Als je wilt zeggen op welk tijdstip iets gebeurd is
C
Als je de tijdsduur wilt aangeven
D
Als je wilt zeggen op welke dag/dagdeel/datum iets gebeurd is

Slide 30 - Quiz

Wanneer gebruiken wij de tijdsbepaling: von .... bis
A
Als je wilt zeggen in welke maand, seizoen iets gebeurd is
B
Als je wilt zeggen op welk tijdstip iets gebeurd is
C
Als je de tijdsduur wilt aangeven
D
Als je wilt zeggen op welke dag/dagdeel/datum iets gebeurd is

Slide 31 - Quiz

vul in: im, am, um, von...bis (achterlekaar met 1 spatie)
...... Montag habe ich Deutsch
........ halb drei habe ich Mathe
.......... Januar is es immer kalt
........ Mai ........ September ist es warm

Slide 32 - Open question

Welke Modale werkwoorden ken je nog

Slide 33 - Mind map

In welke naamval staat het: onderwerp

Slide 34 - Open question

In welke naamval staat het: lijdend voorwerp

Slide 35 - Open question

In welke naamval staat het: meewerkend voorwerp

Slide 36 - Open question

voorzetsels met de 3e naamval

Slide 37 - Mind map

voorzetsels met de 4e naamval

Slide 38 - Mind map

welke bezittelijke voornaamwoorden ken je nog?

Slide 39 - Mind map

welke werkwoorden met de 3e naamval ken je nog?

Slide 40 - Mind map

welke werkwoorden met de 4e naamval ken je nog?

Slide 41 - Mind map

welke lidwoord hebben de volgende zelfstandige naamwoorden? (schrijf achterelkaar met 1 spatie)
mannelijke zelfstandige nw:
vrouwelijk zelfstandige nw:
onzijdige zelfstandige nw:
zelfstandige nw in de meervoud:

Slide 42 - Open question

Hoofdstuk 3
Neem hoofdstuk 3 voor je. 
- Leer eerst Lernbox 1
- Maak daarna uit Na Klar oef 1, 2 en 3

Slide 43 - Slide