Paarse Vrijdag

Thema 4 Voortplanting en seksualiteit
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BurgerschapMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 4 Voortplanting en seksualiteit

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Voortplanting en seksualiteit
Bij dit thema gaan we het hebben over: 
  • de puberteit
  • de geslachten
  • verliefdheid
  • seks enzo 
  • veilig vrijen
  • zwangerschap en geboorte. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

5.1: Puberteit
Praat je thuis of met vrienden
weleens over de pubertijd? 
Zo ja, waar heb je het dan over?
Zo niet, waarom niet?
timer
1:00

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Jongens en meisjes
Sekse: de geslachtskenmerken waar je mee geboren wordt 
  • in week 6 van de zwangerschap wordt bepaald of je mannelijke of vrouwelijke geslachtskenmerken hebt. 

Genderidentiteit: het aangeboren besef dat je een meisje, jongen of geen van beide bent (en alles daar weer tussenin) 
  • Wordt halverwege in de zwangerschap door je hersenen bepaald 
  • Komt niet altijd overeen met je sekse!



Slide 5 - Slide

This item has no instructions

In de puberteit gebeurt er veel met je. Wat is de puberteit?
A
Periode waarin je naar de middelbare school gaat.
B
Periode waarin je geestelijk en lichamelijk volwassen wordt.
C
Periode waarin je veel vrienden en vriendinnen krijgt.
D
Periode waarin je op kamers gaat wonen.

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Lichamelijke veranderingen in de puberteit zijn:
A
kritischer worden, jongens krijgen een lage stem
B
geslachtdelen gaan groeien, alles vanuit zichzelf bekijken
C
schaamhaar gaat groeien, menstruatie en eerste zaadlozing
D
menstruatie en eerste zaadlozing, kritischer worden.

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Groei
De hypofyse maakt groeihormoon.

Het groeihormoon regelt celdeling en celgroei in je botten. Hierdoor word je langer.

Tijdens de puberteit maakt de hypofyse extra veel groeihormoon. Daardoor ontstaat de groeispurt.

Aan het eind van de puberteit verkalken de groeischijven. Dan stopt de groei.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Groeispurt
In de puberteit worden er veel groeihormonen aangemaakt.
Daardoor groei je een tijdje sneller --> groeispurt

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Regenboog vlag
De regenboog vlag hangt op allerlei plekken als symbool voor acceptatie, gelijkheid en liefde. 

  • Op Paarse Vrijdag hangt deze vlag bij ons op school uit. 
  • Je kunt meedoen door iets paars te dragen en/of een armbandje bij de balie te halen aan het begin van de dag.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Video

This item has no instructions

Waarom is Paarse Vrijdag nodig?
  • Paarse vrijdag is nodig omdat scholen vaak geen veilige plek zijn voor LHBTIQ+ jongeren 
  • Van de LHBTIQ+ jongeren die uit de kast zijn, zijn 51% het afgelopen jaar gepest of hebben te maken gehad met negatieve reacties rondom hun geaardheid.
  • Daardoor hebben LHBTIQ+ jongeren veel vaker dan gemiddeld (twee keer zo vaak!) last van depressieve gevoelens.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Slide 13 - Video

This item has no instructions

We hebben allemaal een plekje op de gender schaal
Sommigen voelen zich een 12 en anderen een 2

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Je komt gaandeweg achter je genderidentiteit doordat:


  • Je voelt >> hoe je lichaam eruit ziet klopt wel of niet met het plaatje dat je hersenen hebben. Voorbeeld: je voelt je een jongen, maar je zit in een meisjeslichaam.
  • Je ziet: als je in de spiegel kijkt en het plaatje klopt niet, dan krijg je een heel naar gevoel in je hersenen. We noemen dit dysforie.

  • Cisgender >>  Plaatje in je hoofd klopt met je lichaam
  • Transgender >> Plaatje in je hoofd klopt niet met je lichaam. 
  • Non-binair >> je voelt je geen jongen en geen meisje. 

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Slide 16 - Video

This item has no instructions

Seksuele oriëntatie
 = Op je wie valt/verliefd wordt

Hetero = woord betekent niet hetzelfde, dus man met vrouw
Homo = woord betekent hetzelfde, dus man + man en vrouw + vrouw (lesbisch)
Bi = twee en biseksueel betekent dus dat je op mannen en vrouwen kunt vallen.

Er zijn zelfs nog meer mogelijkheden!

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

lhbti
lesbienne
Een meisje dat op meisjes valt. 
Nora valt op meisjes, ze is lesbisch. 
homoseksueel
Iemand die homoseksueel is valt op mensen van hetzelfde geslacht. Het is een ander woord voor gay.
biseksueel
Iemand die verliefd kan worden op jongens én meisjes. 

intersekse
Intersekse-personen hebben een lichaam met mannelijke én vrouwelijke eigenschappen. Ze hebben vaak een afwijking in hun DNA, of hormonen.  
transgender
Een transgender is iemand die in het verkeerde lichaam is geboren. Iemand voelt zich een meisje, maar is geboren in het lichaam van een jongen. Of iemand voelt zich een jongen, maar is geboren in het lichaam van een meisje.  

Slide 18 - Slide

Woordenschat
Bespreek de moeilijke woorden met uw leerlingen.
Weet jij nu wat deze woorden betekenen? Sleep de betekenissen naar het juiste woord.
biseksueel
cisgender
gay
gender
homoseksueel
intersekse
non-binair
lesbienne
transgender
uit de kast komen
Vertellen op wie je valt of wie je bent. 
Een meisje valt op meisjes.
Valt op mensen van hetzelfde geslacht.
geslacht
In het juiste lichaam geboren.
Valt op jongens én meisjes.
Ander woord voor homoseksueel.
Een lichaam met mannelijke én vrouwelijke dingen.
In het verkeerde lichaam is geboren.
Voelen zich geen jongen, en geen meisje. 

Slide 19 - Drag question

This item has no instructions

Slide 20 - Video

This item has no instructions

Waar staat lhbtiq+ voor
A
Lesbisch, hetero, bi, trans, intersex, queer/questioning
B
Lesbisch, homo, bi, trans, intersex, queer/questioning
C
Liberté, égalité, fraternité
D
Lesbisch, hetero, bipolair, trans, intersex, queer/questioning

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Over welk LHBTI-persoon gaat het?
A
intersekse persoon
B
lesbisch persoon
C
biseksueel persoon
D
transgender persoon

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen gender en geslacht?
A
Gender is hoe je geboren wordt. Geslacht is hoe jij jezelf identificeert
B
Gender is hoe jij jezelf identificeert. Geslacht is hoe je geboren wordt.

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Hoe noem je het geslacht van een kind met mannelijke en vrouwelijke primaire geslachtskenmerken?
A
transgender
B
genderdysforie
C
intersekse
D
transsekse

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Wie wordt cis-gender genoemd?
A
Iemand die geboren is als jongen en zich ook een jongen voelt
B
Iemand die geboren is als jongen maar zich een meisje voelt

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Wat is gender?
A
Je geslacht
B
Je eigenschappen en gedragingen
C
Je gevoel

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Een combinatie van je geslacht, je genderidentiteit, je genderexpressie- en rol en je seksuele voorkeur is
A
homoseksualiteit
B
LHBTQ+
C
uitleg van de regenboogvlag
D
Je seksuele identiteit

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wie heeft last van genderdystrofie?
A
Transgender
B
Travestiet
C
Transseksueel

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Een menstruatiecyclus duurt meestal ongeveer 28 dagen.
A
JA
B
NEE

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kunnen we er op onze school voor zorgen dat meer mensen zichzelf durven te zijn?

Slide 30 - Open question

This item has no instructions