5.3

Wat gaan we doen?
- herhalen 5.3
- uitleg 5.4
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EconomieBasisschoolGroep 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Wat gaan we doen?
- herhalen 5.3
- uitleg 5.4

Slide 1 - Slide

Consumentenprijs = prijs die je als consument betaald: de verkoopprijs is inclusief BTW (9% of 21%)

Slide 2 - Slide

De schoenen kosten €85 (exclusief BTW), de BTW is 21%. Wat is de consumentenprijs?
A
€67,15
B
€102,85

Slide 3 - Quiz

Het kussen kost €42 (exclusief BTW), de BTW is 21%. Wat is de consumentenprijs?
A
€50,82
B
€33,118

Slide 4 - Quiz

De consumenten prijs is €67 (inclusief BTW), de BTW is 21%. Wat is de prijs zonder BTW?
A
€52,93
B
€55,37

Slide 5 - Quiz

De consumenten prijs is €185 (inclusief BTW), de BTW is 9%. Wat is de prijs zonder BTW?
A
€168,35
B
€169,72

Slide 6 - Quiz



Belangrijk:
Als je de prijs moet berekenen zonder BTW dan doe je 

                              prijs : 121 
                                 of 
                            prijs : 109 


           

Slide 7 - Slide

Paragraaf 5.4
Wat houdt je over?

Slide 8 - Slide

Jan verkoopt bloemen op de markt. En wil graag weten wat zijn omzet is. Hij verkoopt 35 bosjes bloemen voor €10. 

Omzet = hoeveel geld er binnen komt


Slide 9 - Slide

Jan verkoopt bloemen op de markt. En wil graag weten wat zijn omzet is. Hij verkoopt 35 bosjes bloemen voor €10. 

Omzet = hoeveel geld er binnen komt


   omzet                     €350

Slide 10 - Slide

Eén bosje bloemen kost €4,50 om te maken. Jan wil weten hoeveel alle bosjes bloemen samen kosten om te maken. Hij verkoopt nog steeds 35 bosjes.

Inkoopwaarde = de inkoopprijs van de verkochte producten


   omzet                     €350

Slide 11 - Slide

Eén bosje bloemen kost €4,50 om te maken. Jan wil weten hoeveel alle bosjes bloemen samen kosten om te maken. Hij verkoopt nog steeds 35 bosjes.

Inkoopwaarde = de inkoopprijs van de verkochte producten


   omzet                     €350
- inkoopwaarde      €157,50

Slide 12 - Slide

Jan wil weten wat zijn brutowinst is.

Brutowinst = het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde


   omzet                     €350
- inkoopwaarde      €157,50

Slide 13 - Slide

Jan wil weten wat zijn brutowinst is.

Brutowinst = het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde


   omzet                     €350
- inkoopwaarde      €157,50
= brutowinst            €192,5

Slide 14 - Slide

Om op de markt te mogen staan moet Jan €35 huur betalen. Ook moet Jan wateraansluiting betalen dit kost €15. 

Bedrijfskosten = kosten om een bedrijf te laten functioneren

   omzet                     €350
- inkoopwaarde      €157,50
= brutowinst            €192,5

Slide 15 - Slide

Om op de markt te mogen staan moet Jan €35 huur betalen. Ook moet Jan wateraansluiting betalen dit kost €15. 

Bedrijfskosten = kosten om een bedrijf te laten functioneren

   omzet                     €350
- inkoopwaarde      €157,50
= brutowinst            €192,50
- bedrijfskosten       €50

Slide 16 - Slide

Nu kan Jan zijn nettowinst berekenen.

Nettowinst = de winst die uiteindelijk overblijft nadat alle kosten zijn betaald.

   omzet                     €350
- inkoopwaarde      €157,50
= brutowinst            €192,50
- bedrijfskosten       €50

Slide 17 - Slide

Nu kan Jan zijn nettowinst berekenen.

Nettowinst = de winst die uiteindelijk overblijft nadat alle kosten zijn betaald.

   omzet                     €350
- inkoopwaarde      €157,50
= brutowinst            €192,50
- bedrijfskosten       €50
= nettowinst             € 142,50

Slide 18 - Slide

De omzet is €25.680 en de inkoopwaarde is €4.280. Wat is de brutowinst?
SCHRIJF HET ANTWOORD MET €

Slide 19 - Open question

De brutowinst is €4.800 en de inkoopwaarde is €1.200. Wat is de omzet?
SCHRIJF HET ANTWOORD MET €

Slide 20 - Open question

De brutowinst is €46.900 en de bedrijfskosten zijn €13.600. Wat is de nettowinst?
SCHRIJF HET ANTWOORD MET €

Slide 21 - Open question

Zelfstandig werken 
Opdracht 54 t/m 66
Bladzijde 142 t/m 145

Slide 22 - Slide

Opdracht 57
a. €6.843 - €4.140 = €2.703


b. €1.190 - €720 = €470
   omzet                     €6.843
- inkoopwaarde      €4.140
= brutowinst            €2.703

   omzet                     €1.190
- inkoopwaarde      €470
= brutowinst            €720

Slide 23 - Slide

Opdracht 60
a. €4.250 - €1.930 = €2.320

b. €22 + €75 = €97

c. €2.320 - €97 = €2.223
   omzet                     €4.250
- inkoopwaarde      €1.930
= brutowinst            €2.320
- bedrijfskosten      €97
= nettowinst            €2.223

Slide 24 - Slide