Megan heeft €4,- aan variabele kosten pp. en € 2,- aan constante kosten pp. De winst is € 1,50 pp. Wat is haar integrale kostprijs?
A
€ 2,-
B
€ 4,-
C
€ 6,-
D
€ 7,50
Slide 8 - Quiz
De commerciële kostprijs is € 240,- De winstopslag is 40% van de kostprijs. Wat is de verkoopprijs?
A
€ 96,-
B
€ 140,-
C
€ 336,-
D
€ 400,-
Slide 9 - Quiz
De grondstoffen die je nodig hebt om je producten te maken zijn
A
vaste kosten
B
variabele kosten
Slide 10 - Quiz
Progressief variabele kosten:
A
kosten die evenredig met de omzet stijgen of dalen
B
kosten die minder dan evenredig toenemen bij een stijgende omzet
C
kosten die meer dan evenredig toenemen als de omzet stijgt
Slide 11 - Quiz
Proportioneel variabele kosten:
A
kosten die evenredig met de omzet stijgen of dalen
B
kosten die meer dan evenredig toenemen als de omzet stijgt
C
kosten die minder dan evenredig toenemen bij een stijgende omzet
Slide 12 - Quiz
Welke onderdeel neem je niet mee in de berekening van de fabricagekostprijs?
A
Grondstofkosten
B
Huurkosten kantoor
C
Arbeidsuren productiemedewerker
D
Machinekosten
Slide 13 - Quiz
Tim heeft € 500 aan variabele kosten en € 1.000 aan constante kosten. De normale productie is 500 stuks en de werkelijke productie is 400. Bereken de integrale kostprijs
A
€ 3,00
B
€ 3,25
C
€ 3,50
D
€ 3,75
Slide 14 - Quiz
Mark heeft € 5,- aan constante productiekosten per product en € 10 aan variabele productiekosten per product. Daarnaast heeft hij nog € 5,- aan variabele verkoopkosten. Bereken de integrale commerciële kostprijs
A
€ 5,-
B
€ 10,-
C
€ 15
D
€ 20,-
Slide 15 - Quiz
Normale productie en afzet 15.000 stuks Begrote productie en afzet 14.000 stuks Constante fabricagekosten € 120.000,- Variabele fabricagekosten € 168.000,- Het bezettingsresultaat is:
A
€ 8.000,- positief
B
€ 8.000,- negatief
C
€ 11.200,- positief
D
€ 11.200,- negatief
Slide 16 - Quiz
Garage Knoops bv koopt banden in bij een fabrikant. Een afname van 200 tegels kost € 30.000,-, Een afname van 300 tegels kost € 42.000,-. Welk verloop hebben bovenstaande kosten?