- mogen meer vrij rondlopen, dus meer kosten voor de verblijfsruimte
- krijgen betere en dus duurdere voeding
A
Slide 6 - Slide
Enkelvoudige of samengestelde rente?
Enkelvoudige, boek bladzijde 47
€ 4.500/100 x 1,4 x 5 = € 315
Boek bladzijde 48
0,2/100= 0,002 + 1 = 1,002
€ 7.850 x 1,002x1,002x1,002 = € 7.897,19
Slide 7 - Slide
Boek bladzijde 49
0,25 – 2,50 = -2,25%
1 beleggen
2 rendement
3 obligaties
Slide 8 - Slide
Boek bladzijde 50
Boek bladzijde 51
– Je moet een tijdelijk geldtekort overbruggen.
– Je wilt niet wachten om een duurzaam consumptiegoed te kopen.
– Je leent geld om een onverwachte gebeurtenis op te vangen.
€ 29.800 – € 21.500 – € 5.300 = € 3.000 lenen
In totaal betaalt hij 24 × € 138,34 = € 3.320,16 (1p)
• De kredietkosten zijn € 3.320,16 - € 3.000 = € 320,16 (1p)
Slide 9 - Slide
Boek bladzijden 52 en 53
Welke procent som?
Kijk in je mapje basisrekenen economie.
Boek bladzijde 53.
Denk ook na wat er met het belastingvoordeel gebeurt.
Nu een antwoord formuleren.
Doorlopend krediet
In totaal betaalt hij 72 × € 25,77 = € 1.855,44
De kredietkosten zijn € 1.855,44 – € 1.349 = € 506,44 (1p)
• € 506,44 ÷ € 1.349 × 100 = 37,5% (1p)
Door de teruggave van een deel van de hypotheekrente zijn de
hypotheeklasten van duurdere woningen makkelijker te betalen. Nu de overheid het percentage verlaagt, worden de (netto) hypotheeklasten hoger en zullen minder mensen een duurder huis kopen.