Nieuwsbegrip week 35

Nieuwsbegrip week 17
Week 35
Zoeken naar het monster van Loch Ness
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Nieuwsbegrip week 17
Week 35
Zoeken naar het monster van Loch Ness

Slide 1 - Slide

Niemand weet of het monster van Loch Ness echt bestaat. Het is niet zeker of het monster echt is.

Wat betekent bestaan?
A
zoeken
B
er zijn
C
staan

Slide 2 - Quiz

Dit weekend was er weer een grote zoektocht naar het monster van Loch Ness. Er is niets gevonden.

Wat betekent de zoektocht?
A
een soort reis die je maakt om iets of iemand te zoeken
B
een vakantie waarbij je heel veel dingen van een land ziet
C
een reis met de boot die je maakt om naar de overkant te komen

Slide 3 - Quiz

Het water van Loch Ness is troebel. Je kunt de bodem niet zien.

Wat betekent troebel?
A
waar je niet doorheen kunt kijken
B
waar je makkelijk doorheen kunt kijken
C
waarin je niet kunt zwemmen

Slide 4 - Quiz

Elk jaar komen er veel toeristen naar het meer. Die hopen in hun vakantie Nessie te zien.

Wat betekent de toerist?
A
iemand die graag met andere mensen samen is
B
iemand die reist omdat hij of zij het leuk vindt
C
iemand die veel over zijn eigen stad kan vertellen

Slide 5 - Quiz

Lang geleden liep er een priester bij het meer. Dat was heel veel jaren terug.

Wat betekent lang geleden?
A
ver terug in de tijd
B
lang vooruit in de tijd
C
lang vanaf nu

Slide 6 - Quiz

Bij het meer werd een man begraven. Hij ligt nu bij het meer onder de grond.

Wat betekent begraven?
A
zorgen dat iets of iemand er niet meer door kan
B
iemand die dood is in een kist onder de aarde stoppen
C
spullen van vroeger uit de grond halen door te graven

Slide 7 - Quiz

Het verhaal over de priester is waarschijnlijk niet waar. Maar dat is niet helemaal zeker.

Wat betekent waarschijnlijk?
A
heel soms
B
zeker niet
C
bijna zeker

Slide 8 - Quiz

In de zomer zijn er in Zeeland veel toeristen. Wie is ook een toerist?
A
Sami. Hij fietst door Rotterdam en woont daar al jaren.
B
Femke. Zij is op vakantie in Parijs.
C
Mehmet. Hij gaat vaak naar zijn oma. Zij woont in een ander dorp.

Slide 9 - Quiz

Achter de kerk is een kerkhof. Op veel plaatsen ligt een steen waarop staat welke dode er ... ligt.
A
begraven
B
bestaan
C
lang geleden

Slide 10 - Quiz

We gaan in de herfst waarschijnlijk naar Spanje op vakantie.

Welke zin past hier bij?
A
We gaan echt niet naar Spanje.
B
We gaan heel misschien naar Spanje.
C
Het is bijna zeker dat we naar Spanje gaan.

Slide 11 - Quiz

een soort reis die je maakt om iets of iemand te zoeken
iemand die dood is in een kist onder de aarde stoppen
er zijn
iemand die reist omdat hij of zij het leuk vindt
Begraven
bestaan
de zoektocht
de toerist

Slide 12 - Drag question

Het is lang geleden dat mijn opa en oma zijn getrouwd.

Welk woord past hierbij?
A
straks
B
vroeger
C
veel later

Slide 13 - Quiz

Maak de zin af.

Een man uit Duitsland dacht dat hij een leeuw zag op straat. Hij belde de politie. De politie schrok en begon een ...
A
verandering
B
zoektocht
C
toerist

Slide 14 - Quiz

ver terug in de tijd
bijna zeker
waar je niet doorheen kunt kijken
lang geleden
troebel
waarschijnlijk

Slide 15 - Drag question

Het water in de rivier was troebel.

Welke zin past bij troebel water?
A
Ik zwem in het zwembad en zie de bodem.
B
Het water uit de kraan is helder en doorzichtig.
C
Ik sta in de zee, maar kan mijn voeten niet zien.

Slide 16 - Quiz

Welke zin is goed?
In welke zin is bestaan goed gebruikt?
A
In de rij bij de bakker moet je soms heel lang bestaan.
B
Op mijn kamer bestaat een plant in de hoek.
C
Er bestaan heel veel verschillende vogels in de wereld.

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met: bestaan

Slide 18 - Open question

Maak een zin met: de zoektocht

Slide 19 - Open question

Maak een zin met: troebel

Slide 20 - Open question

Maak een zin met: de toerist

Slide 21 - Open question

Maak een zin met: lang geleden

Slide 22 - Open question

Maak een zin met: begraven

Slide 23 - Open question

Maak een zin met: waarschijnlijk

Slide 24 - Open question