Kapitel 2 les 2

Kapitel 2 Stunde 2
1. Hausaufgaben:Leer de in de les gemaakte gesprekken
maak: blz. 7 en de opdrachten 35 t/m 44
leer woordjes op blz. 32 herhaal alles wat je afgelopen jaar over de naamvallen geleerd hebt.
2. Logo.de - Bei jedem Thema sollst du dir 2 Fragen bedenken. Nicht:wie heißt der Mann. 
3. 
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Kapitel 2 Stunde 2
1. Hausaufgaben:Leer de in de les gemaakte gesprekken
maak: blz. 7 en de opdrachten 35 t/m 44
leer woordjes op blz. 32 herhaal alles wat je afgelopen jaar over de naamvallen geleerd hebt.
2. Logo.de - Bei jedem Thema sollst du dir 2 Fragen bedenken. Nicht:wie heißt der Mann. 
3. 

Slide 1 - Slide

Übung 40
1. Wer kann Klavier spielen? 
2. Sollst du am Mittwoch auch trainiere? 
3. Ich mag deine Musik.
4. Jeden Samstag sehe ich fern. 
5. Habt ihr genug Freizeit? 
6. Ich entspanne mich gern mit den Freunden. 
7. Ein Hobby soll Spaß machen. 
8. Ich interessiere mich für Computerspiele. 

Slide 2 - Slide

Übersetzte 
1. het spel/ de wedstrijd                          9. lui
2. twee keer per week                            10. teleurgesteld
3. het kampioenschap                           11. gek
4. pianospelen                                            12. goedkoop - duur
5. gevaarlijk                                                  13. ik hou me bezig met
6. vermoeiend                                              14. wandelen
7. veilig, zeker                                                15. trots zijn op
8. regelmatig

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog over de naamvallen? 
Kijk nog een keer in je werkboek en lees alles door.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Wat is het verschil tussen de der- Gruppe en ein- Gruppe? 

Slide 16 - Slide

Was weißt du noch über die Fälle? Geef aan welke naamval de onderstreepte zinsdelen hebben.
1. Jan is mijn beste vriend.
2. Vader heeft me geld geleend. 
3. Ik zie hem iedere dag. 
4. De oppositie bracht de minister ten val. 
5. Kunt u ons een boek sturen? 
6. Kan men hier fietsen huren? 
7. Ik zal je een kaartje sturen.
8. Wij zullen u de bestelling tijdig zenden. 

Slide 17 - Slide

Was weißt du noch über die Fälle? Geef aan welke naamval de onderstreepte zinsdelen hebben.
1. Jan is mijn beste vriend. 1e naamval (naamwoordelijk deel van het gezegde)
2. Vader heeft me geld geleend. 1e naamval
3. Ik zie hem iedere dag. 4de
4. De oppositie bracht de minister ten val.  1e en 4de
5. Kunt u ons een boek sturen? 3de 4de
6. Kan men hier fietsen huren? 1e 4de
7. Ik zal je een kaartje sturen. 1e 3de 4de
8. Wij zullen u de bestelling tijdig zenden. 1e 3de 4de 

Slide 18 - Slide

Mache jetzt Übung:
50; 51; 52
timer
5:00

Slide 19 - Slide

Mache jetzt Übung:
53; 54;
timer
10:00

Slide 20 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het 
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval
timer
2:00
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 21 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het
Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval
timer
2:00
u
haar
hem
het
jou
ons
jullie
hen
mij
Sie
uns
ihn
euch
dich
sie
es
sie
mich

Slide 22 - Drag question

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord in de 3e naamval
timer
2:00
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 23 - Drag question

voorzetsels 3e naamval
voorzetsels 4e naamval
mit
entlang
durch
bei
seit
um
gegenüber
bis
von
nach
zu
aus
für
ohne
gegen

Slide 24 - Drag question

Ich kaufe ein Buch für....
A
er
B
wir
C
ihn
D
ich

Slide 25 - Quiz

Voorzetsels 4e naamval
Welke hoort er niet bij?
A
für
B
von
C
um
D
durch

Slide 26 - Quiz

Welke naamval hoort bij het lijdend voorwerp?
A
1e naamval
B
2e naamval
C
3e naamval
D
4e naamval

Slide 27 - Quiz

Hast du das Handy (voor mij) gekauft?
timer
0:20

Slide 28 - Open question

(zonder jullie) ist die Reise nicht halb so toll.
timer
0:20

Slide 29 - Open question

Habt ihr einen Prospekt (voor ons) mitgebracht?
timer
0:20

Slide 30 - Open question

STAPPENPLAN ONTLEDEN
Schrijf dit stappenplan op in je schrift!
1.  Onderstreep het zelfstandig naamwoord in de zin (waar je iets bij moet invullen)
    (tip:  zelfstandige naamwoorden schrijf je in het Duits altijd met een hoofdletter)
2. Zet erbij of het m / v / o / mv is (woordenlijst leren!!)
3. Zoek het onderwerp (wie + pv) --> 1e naamval
4. Zoek (eventueel) het lijdend voorwerp (wie/wat + gezegde + onderwerp?) --> 4e naamval
5.  Zoek (eventueel) het meewerkend voorwerp (aan wie / voor wie?) --> 3e naamval

LET OP: NIET IN IEDERE ZIN KOMT EEN LIJDEND VOORWERP OF MEEWERKEND VOORWERP VOOR!

Slide 31 - Slide

Schrijf de zinnen over, onderstreep de zelfstandige naamwoorden, noteer m/v/o/mv en zet de naamvallen erbij!

VOORBEELD:    Der Mann schreibt meiner Schwester eine Karte.
                                      1, m                                                  3, v                      4, v

HOE HEB IK DAT GEDAAN?
1. wie schrijft? de man = onderwerp = 1e naamval
2. wie of wat schrijft de man? een kaart = lijdend voorwerp = 4e naamval
3. aan wie? aan mijn zus = meewerkend voorwerp = 3e naamval
                                                 
                       

Slide 32 - Slide

Ein oder eine oder vielleicht ein anderes Wort aus der ein-Gruppe?
1. Wo ist den___ Lineal? 
2. Was ist das denn? ___ Tasche.
3. Das sind ___ Farbstifte. 
4. Das ist mein Taschenrechner. ____ Taschenrechner?
5. Hier ist ___ Füller (m). Nein, das ist ___ Kuli. (m)
6. Hier ist ___ Landkarte: Deutschland, Österreich und Schweiz


timer
3:00

Slide 33 - Slide