HNE Duits M3 Grammatik Personal Pronomen + voorzetsels.

Mittwoch 28. Februar 2024
Woche 9 - Winter
Herzlich willkommen 
im Deutschunterricht
1 / 48
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Mittwoch 28. Februar 2024
Woche 9 - Winter
Herzlich willkommen 
im Deutschunterricht

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
Wir schauen LOGO
Grammatik K2 + 4
Hausaufgaben machen



Slide 2 - Slide

Grammatik K2 + K4
Was wisst ihr noch?

Slide 3 - Slide

Satzanalyse
ik geef hem een kado
Ich kaufe ihm ein Geschenk.

Slide 4 - Slide

1e naamval
3e naamval
4e naamval
onderwerp
meewerkend voorwerp
lijdend voorwerp
wie/wat  + gezegde?
wie/wat  + gezegde + o
aan/voor wie/wat  + gezegde + o + lv

Slide 5 - Drag question

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

De hond eet een bot.
A
de hond
B
eet
C
een bot

Slide 6 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Mein Vater findet das Brötchen lecker.
A
mein Vater
B
findet
C
das Brötchen
D
lecker

Slide 7 - Quiz

Wir lieben die Katzen sehr.
Wat is "die Katzen" in deze zin.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp

Slide 8 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Der Arzt operiert mich.

Slide 9 - Open question

Personal Pronomen 
1e + 4e

Slide 10 - Slide

noem een Duits of Nederlands persoonlijk voornaamwoord?

Slide 11 - Mind map

1e naamval = onderwerp
(nominativ)
ICH
DU
ER / SIE / ES

WIR
IHR
SIE/SIE
Ich esse ein Brötchen
Du trinkst Cola.
Ich liebe das Buch.

1) wat is gezegde?
2) wat is het onderwerp?
(wie of wat + gezegde)

Slide 12 - Slide

LIJDEND VOORWERP

Ich esse ein Brötchen
Du trinkst Cola
Ich liebe das Buch.

Hoe zoek je het lijdend voorwerp?


Lijdend voorwerp in Duits = 
4e naamval (akkusativ)

Slide 13 - Slide

ICH - MICH
DU - DICH
ER - IHN
SIE - SIE
ES - ES
WIR - UNS
IHR - EUCH
SIE - SIE

Lijdend voorwerp in Duits = 
4e naamval (akkusativ)
ich liebe dich
ich trainiere das Mädchen


Slide 14 - Slide

du
ich
er
sie
es
wir
ihr
sie/Sie
dich
mich
ihn
es
sie
uns
sie/Sie
euch

Slide 15 - Drag question

4e naamval
ich - ik <> mich - mij
du - jij <> dich - jou
er - hij <> ihn - hem
zij - sie <> sie - haar
het - es <> es - het
wij - wir <> uns - ons
jullie - ihr <> euch -jullie
zij/u - sie/Sie / <> sie/Sie - ze/hun/u

Slide 16 - Slide

Ich sehe ....... jeden Tag.
A
er
B
ihn

Slide 17 - Quiz

Zij willen ons zien.
Sie möchten ... sehen

Slide 18 - Open question

ICH - MIR
DU - DIR
ER - IHM
SIE - IHR
ES - IHM
WIR - UNS
IHR - EUCH
SIE - IHNEN


Meewerkend voorwerp in Duits= 
3e naamval (dativ)
ich kaufe ihm einen Hund
du gibst ihr ein Geschenk


Slide 19 - Slide

De  3e naamval






Ich schicke meinem Vater Blume. Ich schicke .... Blume

Ich habe es deiner  Freundin gesagt. Ich habe es ..... gesagt.

Slide 20 - Slide

ich
du
er
wir
Sie
Ihnen
uns
ihm
dir
mir

Slide 21 - Drag question

Welk voornaamwoord past in de zin: Sie schickt ________(mij) eine E-Mail.
A
mir
B
mich
C
ich
D
ihr

Slide 22 - Quiz

Kies het juiste voornaamwoord voor de zin: Ich zeige _______(jou) der Ausgang.
A
dich
B
du
C
dir
D
euch

Slide 23 - Quiz

Vervolledig de zin: Ich gebe ____________ einen Apfel.
A
ihn
B
sie
C
dir
D
du

Slide 24 - Quiz

Snap je dit?

Slide 25 - Poll

Soms hoef je niet te ontleden omdat er een voorzetsel in de zin staat dat bepaalt welke naamval je moet gebruiken

Slide 26 - Slide

Dit noem je voorzetsels met een vaste naamval. Je hebt ze onder anderevoor de 4e en 3e naamval. Als je deze in de zin hebt hoef je niet te ontleden (zie spiekbrief)

Slide 27 - Slide

Na onderstaande voorzetsels volgt een 4e naamval  
        
De 4e naamval is gelijk aan het zinsdeel:        lijdend voorwerp/Akkusativ
                                                                                    
                     
                        durch   ohne    für    entlang    gegen   um   bis


                            ezelsbruggetje =  DOFEGUB
                                  

Slide 28 - Slide

D
O
F
E
G
U
B
zonder / ohne
door / durch
voor / für
tegen / gegen
om / um
tot  / bis
langs / entlang
ernaast / daneben
onder / unter
dankzij / dank

Slide 29 - Drag question

voorzetsels 3e naamval

Slide 30 - Slide

 Voorzetsels + 3e naamval

aus
uit
Ich kriege kein Wort aus dir heraus!
bei
bij
Ich bin gerne bei dir.
mit
met
Ich gehe mit ihm ins Kino.
nach
na; naar
Ich bin nach dir dran.
seit
sinds
Seit mir hat er keine Freundin mehr gehabt.
von
van; door
Er bekommt ein Geschenk von ihr.
zu
naar (bij personen), tot , bij
Kommst du morgen zu mir?

Slide 31 - Slide

Voorzetsels met 3e naamval
aus
nach
mit
seit
bei
von
zu
uit
sinds
met
van
naar
bij

Slide 32 - Drag question

Bij welke voorzetsels krijg ik de 3e naamval?
A
mit,nach,bei seit, von, zu ,aus
B
durch,für, ohne, um, bis entlang, gegen

Slide 33 - Quiz

Persoonlijk voornaamwoord 4e naamval
Wat betekent 'durch ihn' in het Nederlands?
A
door hem
B
door haar
C
door ons
D
door jullie

Slide 34 - Quiz

Ich gehe mit .... (hem) ins Kino
A
ihn
B
er
C
du
D
ihm

Slide 35 - Quiz

Vul de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord in
Ich kaufe für …….. (hem) ein T-Shirt
A
er
B
ihn
C
ihm

Slide 36 - Quiz

Ich komme gleich zu ....... (jou)
A
dir
B
dich
C
mir
D
du

Slide 37 - Quiz

Ich habe es bei ..... (jullie) zu Hause liegen lassen.
A
keuch
B
sie
C
ihr
D
euch

Slide 38 - Quiz

Ich habe es ...... (haar) gegeben.

Slide 39 - Open question

Ich schicke ...... (jou) ein Foto.

Slide 40 - Open question

ich habe das mit ..... (hem) gemacht.

Slide 41 - Open question

ich habe das ..... (haar) geschenkt

Slide 42 - Open question

Kies het juiste persoonlijk vnw:

Warum hat ___ mich nicht eingeladen.
A
er
B
ihn

Slide 43 - Quiz

(hij/hem)
Mario kommt. Patrick spielt heute Tennis gegen .......

Slide 44 - Open question

(u)
Das Sportprogrammheft ist für .......

Slide 45 - Open question

Snap je dit?

Slide 46 - Poll

mache Hausaufgaben - online!
K2: E: Übung 16 + 18, 19 + 21, 22 + 24 = 1e en 3e naamval
K4: E: Übung 15 + 17 + 18, 20, 22 = 1e en 4e naamval

Slide 47 - Slide

!

Slide 48 - Slide