Maandag 15 december: Voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord

1 / 21
next
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, tLeerjaar 2,3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

0

Slide 1 - Video

10 minuten in stilte lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

H3 NN - Taalverzorging

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord gebruikt .

Slide 3 - Slide

Leerdoelen
- Je moet weten wat een voltooid deelwoord is.
- Hoe je het voltooid deelwoord schrijft.
- Wat een bijvoeglijk naamwoord is.
- Hoe je het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijft

Slide 4 - Slide

Voltooid deelwoord

Slide 5 - Mind map

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 6 - Mind map

voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
De foto is vergroot --> de vergrote foto.
Ik had hem gisteren verwacht --> de verwachte vriend.
De weg is verbreed --> de verbrede weg.


Slide 7 - Slide

Regel
Een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord schrijf je
zo kort mogelijk!

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
De vergrote foto      (niet vergrootte).
De verwachte vriend        (niet verwachtte).
De verbrede weg           (niet verbreedde).

Maar: Het kind is gered --> Het geredde kind. 

Slide 9 - Slide

Maar...
Als het voltooid deelwoord eindigt op -en zoals bij sterke werkwoorden. Dan eindigt een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord óók op -en.

Slide 10 - Slide

Voorbeeld 
Zijn fiets is daar gevonden. --> De gevonden fiets.
De ouders zijn vertrokken. --> De vertrokken ouders.

Slide 11 - Slide

Trucje
Vul het vdw eerst in in deze zin:
Hij is ... 
--> hij is gevonden --> Het gevonden kind. 
--> Hij is gezocht --> De gezochte jongen. 

Slide 12 - Slide

De kinderen waren verdwaald. De ........ Kinderen

Slide 13 - Open question

Het uur is verzet. Het ...... uur.

Slide 14 - Open question

De sleutel is gezocht. De ..... sleutel.

Slide 15 - Open question

Het ijsje is gesmolten. Het .... ijsje.

Slide 16 - Open question

De crisis werd verwacht. De ..... crisis.

Slide 17 - Open question

Er is veel geld aan besteed. Het ..... geld.

Slide 18 - Open question

Het gebouw is verwoest. Het .... gebouw.

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide