2.1. Samen sta je sterker + herhaling H1

Welkom!
*                                                                                                                                                                       
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welkom!
*                                                                                                                                                                       

Slide 1 - Slide

Planning
1. SHIT op orde?
2. Theorie 2.1
3. Opdrachten maken
4. Korte pauze
5. Quiz H1
6. Les afsluiten

Slide 2 - Slide

1. SHIT op Orde?

Slide 3 - Slide

2.1. Samen sta je sterker!

Slide 4 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les:
  • Kan ik uitleggen wat consumentenorganisaties voor mij kunnen doen
  • Kan ik uitleggen wat consumerpower inhoudt 
  • Kan ik een voorbeeld geven van consumperpower
  • Kan ik uitleggen wat een keurmerk is 
  • Kan ik uitleggen wat ik als consument aan keurmerken heb
  • Kan ik prijzen omrekenen naar een standaard hoeveelheid
  • Kan ik een prijsverschil in procenten uitrekenen

Slide 5 - Slide

Consumentenorganisaties
Consumentenorganisaties komen op voor de belangen van de consument.
  • Ze geven onpartijdige productinformatie.
  • Ze geven informatie over je rechten en plichten als consument.
  • Ze voeren acties bij fabrikanten of de overheid.

Slide 6 - Slide

Vergelijkend warenonderzoek
Vergelijkend warenonderzoek:
Consumentenorganisaties doen vaak onafhankelijk onderzoek naar gelijksoortige producten van verschillende merken.

Er wordt dan bijvoorbeeld gelet op:
  • verschillen in prijs en kwaliteit
  • de gezondheid van voeding (zout of vet)
  • energieverbruik bij elektrische apparaten





Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Vergelijkend warenonderzoek
H
Hierboven zie je de uitslagen van een test van de consumentenbond

Slide 9 - Slide

Prijzen vergelijken
Om prijzen met elkaar te kunnen vergelijken, moet je alle prijzen naar een prijs per standaardgewicht omrekenen.

Bijv. ketchup (opdracht 5)
  • Remia ketchup = €1,25 per 500 gram
  • Gouda's Glorie = €1,85 per 850 gram 
Welke is dan goedkoper? 

Slide 10 - Slide

Voorbeeld
  • Remia ketchup = €1,25 per 500 gram
  • Gouda's Glorie = €1,85 per 850 gram 
-->  Hoeveel kosten ze per 100 gram?
Remia: €1,25 : 500 x 100= €0,25
Gouda's glorie: €0,22

Gouda is goedkoper!

Slide 11 - Slide

Opdracht
  • Maak opdracht 1, 2, 5 en 6 van paragraaf 2.1. 
  • 10 minuten de tijd 
timer
10:00

Slide 12 - Slide

Consumer Power
Wanneer veel consumenten samen protesteren of een product masaal niet kopen, kunnen zij ervoor zorgen dat fabrikanten gaan luisteren. 
  • Dit noem je consumer power! 

Slide 13 - Slide

Keurmerken
  • Een keurmerk is een logo op een product waarmee de fabrikant aangeeft dat het product aan bepaalde eisen voldoet.

  • Je hebt keurmerken voor dierenwelzijn, milieu, elektronica en vervoer. Er zijn ook keurmerken die aangeven dat de partij waarmee je zaken doet betrouwbaar is.



Slide 14 - Slide

Een prijsverschil in procenten uitrekenen
Stappenplan:
Stap 1:  Bereken het prijsverschil in euro's uit.
Stap 2: Stel de 100% gelijk aan de prijs waarmee je het vergelijkt. (de prijs die na het woordje                         "dan" komt.)
Stap 3: Maak een verhoudingstabel
Stap 4: Haal de som uit de tabel en reken de som uit.


Voorbeeld:
Biologische kip kost €9,49. De AH kip kost €4,19.  Hoeveel procent is de biologische kip duurder dan de plofkip?

Slide 15 - Slide

Opdracht

  • 2.1. Opdracht 7 en 10. 



timer
5:00

Slide 16 - Slide

5 minuten pauze!

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Spelregels:
  • In tweetallen
  • Benodigdheden: pen, rekenmachine, antwoordblad
  • 30 minuten de tijd
  • De winnaar krijgt een prijs!

Slide 19 - Slide

1. Wat is het verschil tussen primaire en secundaire behoeften?

Slide 20 - Open question

1. Primaire behoeften
2. Secundaire behoeften
2. Welk plaatje hoort bij welke soort behoeften?

Slide 21 - Drag question

3. Wat betekent het bij economie als iets schaars is?

Slide 22 - Open question

4. Ensaff verdient €233 per maand. Hij geeft 24% uit aan secundaire behoeften. Hoeveel is dit?
A
€60,23
B
€55,92
C
€23
D
€56,10

Slide 23 - Quiz

5. Wat is welvaart?
A
De mate waarin je in je behoeften kan voorzien
B
Hoeveel geld je te besteden hebt
C
Hoeveel goederen en diensten je kan kopen
D
Hoe veel je per week werkt

Slide 24 - Quiz

6. Geef twee manieren waardoor je welvaart toe kan nemen

Slide 25 - Open question

7. Kledingwinkel Lucy besluit te beginnen met marketing. Ze geeft 25% korting bij de eerste aankoop en besluit een online webwinkel te openen. Van welke marketinginstrumenten (P's) maakt zij gebruik?

Slide 26 - Open question

Sociale beïnvloeding
Commerciële beïnvloeding
8. Welk plaatje hoort bij welk soort beïnvloeding?

Slide 27 - Drag question

9. Welk plaatje hoort bij welk soort reclame?
Ideële reclame
Merkreclame
Informatieve reclame

Slide 28 - Drag question

10. Amir besluit om T-shirts te gaan verkopen die hij bedrukt met populaire memes. Wie is dan zijn doelgroep? Leg je antwoord uit.

Slide 29 - Open question

11. Welk plaatje hoort bij welk soort merk?
A- merk
B- merk
Huismerk

Slide 30 - Drag question

12. Je krijgt €30 korting op een koptelefoon van €250. Hoeveel % korting krijg je?
A
3%
B
12%
C
5%
D
15%

Slide 31 - Quiz

13. Wat voor soort inkomen wordt afgebeeld?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura

Slide 32 - Quiz

14. Wat voor soort uitgave is er afgebeeld?
A
Huishoudelijke uitgaven
B
Vaste lasten
C
Incidentele uitgaven

Slide 33 - Quiz

15. Wat betekent het als je op een begroting een tekort hebt?

Slide 34 - Open question

16. Robin spaart een jaar lang elke week €10.
bereken hoeveel Robin per maand spaart.
A
43,33
B
34,33
C
40
D
40,33

Slide 35 - Quiz

17. Je wil over een half jaar een hoverboard van 150 euro kopen. Je hebt een kortingsbon van 15%. Hoeveel moet je elke maand reserveren?

Slide 36 - Open question

18. Wat houdt koopkracht in?
A
Hoeveel geld je in een maand verdient
B
Hoeveel geld je per maand uitgeeft aan vaste lasten
C
Hoeveel je per maand kan sparen
D
Hoeveel goederen en diensten je met je inkomsten kan kopen

Slide 37 - Quiz

19. Het inkomen stijgt met 3% en de prijzen met 1,5%. Wat gebeurt er met de koopkracht?
A
Die neemt met 1,5% toe
B
Die blijkt gelijk
C
Die neemt met 1,5% af
D
Die neemt toe met 4,5%

Slide 38 - Quiz

20. Je zakgeld is gestegen van €11 per week naar €13 per week. Hoeveel procent is je zakgeld gestegen?

Slide 39 - Open question

21. Wat laat een indexcijfer zien?

Slide 40 - Open question

22. Bereken de indexcijfers voor de jaren 2019, 2020 en 2021

Slide 41 - Open question

Wat moet je nog herhalen?
Vraag 1 t/m 6:     --> Paragraaf 1.1
Vraag 7 t/m 12    --> Paragraaf 1.2
Vraag 13 t/m 17  --> Paragraaf 1.3
Vraag 17 t/m 22--> Paragraaf 1.4

Slide 42 - Slide

En de winnaar is...

Slide 43 - Slide

Les afsluiten
1. Wat kunnen consumentenorganisaties voor mij doen?
2. Wat houdt consumer power in?
3. Wat is een keurmerk en wat heb je hieraan?

Slide 44 - Slide