This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
3 basis - § 4.1 Soorten krachten
Slide 1 - Slide
Een kracht kun je ............
A
WEL zien
B
NIET zien
Slide 2 - Quiz
Van een kracht kun je vaak .............. het effect zien.
A
WEL het effect zien
B
NIET het effect zien
Slide 3 - Quiz
Welke effecten kan een kracht op een voorwerp hebben?
A
Verandering van richting
B
Verandering van snelheid
C
Verandering van vorm
Slide 4 - Quiz
Wanda neemt een hoekschop. Hania kopt de bal in het doel. Wat verandert er bij de bal als Hania kopt?
A
De richting en snelheid
B
De richting en vorm
C
De snelheid en de vorm
D
De snelheid, de richting en de vorm
Slide 5 - Quiz
Op de kermis rijd je in een botsauto. Je vriend rijdt in een andere botsauto.
Wat verandert er als jullie auto’s botsen?
A
De richting en de snelheid
B
De richting en de vorm
C
De snelheid en de vorm
D
De snelheid, de richting en de vorm
Slide 6 - Quiz
Twee mannen doen aan ‘handje drukken’. Wie van de twee mannen zal de wedstrijd winnen?
De man die de ........
A
Grootste kracht heeft
B
Kleinste kracht heeft
Slide 7 - Quiz
Is er maar één soort kracht?
A
Ja, alle krachten zijn hetzelfde
B
Nee, er zijn verschillende soorten krachten
Slide 8 - Quiz
Wie of wat kunnen spierkracht uitoefenen?
A
Dieren en machines
B
Dieren en mensen
C
Mensen en machines
D
Mensen, dieren en machines
Slide 9 - Quiz
Veerkracht is WEL/NIET een eigenschap van een materiaal of van een voorwerp.
A
WEL
B
NIET
Slide 10 - Quiz
Kies de juiste eigenschap
Niet veerkrachtig
Veerkrachtig
Baksteen
Duikplank
Fietsband
Glazen fles
Opgeblazen ballon
Voetbal
Winkelruit
Zadel van een scooter
Slide 11 - Drag question
Janine doet krachtoefeningen voor haar handen. Dat doet zij om haar spieren sterk te houden. In het apparaat zitten veren die door Janine moeten worden gespannen. Het spannen van de veren gebeurt door de ..................... van Janine.
Slide 12 - Open question
Janine doet krachtoefeningen voor haar handen. Dat doet zij om haar spieren sterk te houden. In het apparaat zitten veren die door Janine moeten worden gespannen.
Als Janine het apparaat loslaat, worden de veren weer langer door de ..............................
Slide 13 - Open question
Door spankracht gaat een touw .........
A
Slap hangen
B
Strak staan
Slide 14 - Quiz
Een auto is geslipt en in een sloot terechtgekomen. Met een trekker wordt de auto uit de sloot getrokken.
Welke kracht werkt in de kabel tussen de auto en de trekker?
A
Spankracht
B
Spierkracht
C
Veerkracht
D
Zwaartekracht
Slide 15 - Quiz
Zwaartekracht is de kracht waarmee de aarde voorwerpen .....................
A
Aantrekt
B
Wegduwt
Slide 16 - Quiz
Zwaartekracht hangt WEL/NIET af van de massa die een voorwerp heeft.
A
WEL
B
NIET
Slide 17 - Quiz
De kracht die een magneet uitoefent op een andere magneet noem je