V5 1 junio de 2022

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1. Vamos de rebajas
1 / 39
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos a la clase de español!
Capítulo 1. Vamos de rebajas

Slide 1 - Slide

Programa
1) corregir deberes
2) repaso unidad 1
3) vocabulario unidad 1

Slide 2 - Slide

Het lesdoel:
HERHALEN:

a) de futuro 
b) de persoonlijke voornaamwoorden
c) el imperativo

Vocabulario: ¿qué tal?
 

Slide 3 - Slide

De futuro
Zie boek blz 30, Grammatica Bron C

Slide 4 - Slide

Welke grammatica gebruik je om te vertellen wat je (concrete) plannen zijn?
A
de futuro
B
ir + a + infinitief

Slide 5 - Quiz

Welke grammatica gebruik je om een voorspelling te doen, over de toekomst?
A
de futuro
B
ir + a + infinitief

Slide 6 - Quiz

De futuro vervoeg je als volgt:
A
infinitief + uitgangen
B
stam ww + uitgangen

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van "ik zal werken"?
A
trabajaré
B
trabajé
C
trabajo
D
trabajaro

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van "jij zult studeren"?
A
estudias
B
estudiarás
C
estudies
D
estudiars

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste vervoeging van "hij/zij zal schrijven"?
A
escribas
B
escriba
C
escribirá
D
escribe

Slide 10 - Quiz

Welke werkwoorden zijn onregelmatig in de futuro?
A
vivir - beber
B
ser - hablar
C
comer - estudiar
D
saber - tener

Slide 11 - Quiz

Zet het ww in de futuro.

Mañana yo (kopen) ___ una entrada al concierto.

Slide 12 - Open question

Zet het ww in de futuro.

El fin de semana tú (gaan) ___ al cumpleaños de tu mejor amiga.

Slide 13 - Open question

Zet het ww in de futuro.

Nosotros (moeten) ___ estudiar mucho para los exámenes.

Slide 14 - Open question

Zet het ww in de futuro.

Pronto (beginnen) ___ las rebajas.

Slide 15 - Open question

De persoonlijke voornaamwoorden
Zie boek blz 16, Grammatica Bron B

Slide 16 - Slide

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. En schrijf de zin opnieuw op.

1. He comprado unos vaqueros en Zara. los > Los he comprado en Zara.
2. Quiero tener un abrigo nuevo. lo > Lo quiero tener. / Quiero tenerlo.
3. Carola lleva una falda muy cara. la > Carola la lleva.
4. He visto unas zapatillas muy chulas. las > Las he visto.



Slide 17 - Open question

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Schrijf de zin opnieuw op.

1. Mi madre trae unos zapatos nuevos a mi hermano y a mí. nos > Mi madre nos trae unos zapatos nuevos.
2. Yo quiero preparar una cena especial para ti. te > Yo quiero prepararte una cena especial. / Yo te quiero preparar una cena especial.
3. Yo compro el abrigo para Javi. le > Yo le compro el abrigo.




Slide 18 - Open question

Vervang het meewerkend voorwerp én het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. En schrijf de zin opnieuw op.

1. Mi madre trae unos zapatos nuevos a mi hermano y a mí.
2. Yo quiero preparar una cena especial para ti.
3. Yo compro el abrigo para Javi.




Slide 19 - Open question

Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. En schrijf de zin opnieuw op.
1. He comprado unos vaqueros en Zara.
2. Quiero tener un abrigo nuevo.
3. Carola lleva una falda muy cara.
4. He visto unas zapatillas muy chulas.

Slide 20 - Open question

Vervang het meewerkend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. Schrijf de zin opnieuw op.

1. Mi madre trae unos zapatos nuevos a mi hermano y a mí.
2. Yo quiero preparar una cena especial para ti.
3. Yo compro el abrigo para Javi.




Slide 21 - Open question

El imperativo
Zie boek grammatica bron D blz 43/44

regelmatige & onregelmatige vormen

Slide 22 - Slide

Vul de juiste vorm van het werkwoord in, in de gebiedende wijs.
Let op: is de gebiedende wijs ontkennend of bevestigend?
Carlos, no (poner) los libros en la cocina.
A
no pones
B
no pongas
C
no ponga
D
no poned

Slide 23 - Quiz

María, (cerrar) la puerta, por favor.
A
cierre
B
cierra
C
cierras
D
cerrad

Slide 24 - Quiz

Señores Pérez, no (poner) las maletas en la recepción.
A
poned
B
ponga
C
pongan
D
pongáis

Slide 25 - Quiz

Chicos, (pedir) más información por internet.
A
pedid
B
pidáis
C
pidan
D
pedís

Slide 26 - Quiz

¡tú, (hacer) los deberes ahora!
A
haces
B
haga
C
haced
D
haz

Slide 27 - Quiz

Combineren
El imperativo + los pronombres personales

Slide 28 - Slide



Er volgen nu een aantal slides waarin je vragen ziet staan (V). 

Je formuleert het antwoord (in de jij vorm) op deze vraag (A). 

Gebruik daarvoor het werkwoord en het zelfstandig naamwoord die tussen haakjes staan. Kijk of je een lijdend voorwerp en/of meewerkend voorwerp moet gebruiken, en welke.


Slide 29 - Slide

Voorbeeld:

V: Zal ik mijn rood T-shirt aadoen? (ponerse, la camiseta)
A: Ja,  doe het aan.  Sí, póntela.

V: Zal ik de boeken aan Lucia geven? (dar, los libros, a Lucía)
A: Ja, geef ze aan haar. Sí, dáselos. (a Lucía)



Slide 30 - Slide

V: Zal ik deze laarzen aantrekken? (ponerse, las botas)
A: Sí, ------
A
póntelas
B
pónselos
C
pónmelas
D
póntelos

Slide 31 - Quiz

V:Zal ik deze bloemen aan Lucía geven? (dar, las flores, a Lucía)
A: Sí, ---
A
dáselas
B
dáselos
C
dámelas
D
dámelo

Slide 32 - Quiz

V: Zal ik Pedro bellen? (llamar, a Pedro)
A: No, ---
A
no le llames
B
no la llames
C
no se llama
D
no los llames

Slide 33 - Quiz

V: Zal ik dit boek op tafel leggen? (poner, el libro)
A: No,

A
no lo pones
B
no la pongas
C
no se pone
D
no lo pongas

Slide 34 - Quiz

V: Zal ik deze informatie aan de docent vragen? (pedir, la información, al profesor)
A: Sí, -----
A
pídosla
B
pídeselos
C
pídesela
D
pídenoslas

Slide 35 - Quiz

V: Zal ik ht huiswerk vandaag maken?
(hacer, los deberes)
A: Sí, --
A
hazlas
B
hazlos
C
hacedlos
D
hagalos

Slide 36 - Quiz

Vocabulario
Practica todo el vocabulario de la unidad 1: todo está en quizlet!

Slide 37 - Slide

¿Cómo has trabajado hoy en clase?
A
Muy bien:))
B
Bien :)
C
Regular :|
D
Mal :(

Slide 38 - Quiz

Preguntas?

Slide 39 - Slide