HH Elasticiteiten

Elasticiteit
Herhaling
1 / 44
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Elasticiteit
Herhaling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Prijselasticiteit


De prijselasticiteit zegt iets over hoe sterk de gevraagde hoeveelheid reageert op een daling of stijging van de prijs.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Als de prijs stijgt,
zal bij de meeste producten de vraag...
A
dalen
B
stijgen

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Procentuele verandering berekenen 

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Prijselasticiteit van de vraag berekenen 
                                                                                                 Gevolg en "GO''                                                                                                       Oorzaak     

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Elastisch

De vraag is (prijs)elastisch als de vraag relatief sterk reageert op een verandering van de prijs.


Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met meer dan 1% stijgen.


Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Inelastisch

De vraag is (prijs)inelastisch als de vraag relatief zwak reageert op een verandering van de prijs.


Als de prijs met bijvoorbeeld 1% stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% dalen.

Andersom, als de prijs met bijvoorbeeld 1% daalt, zal de gevraagde hoeveelheid met minder dan 1% stijgen.


Getal = kleiner dan 1


Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Prijselasticiteit
Prijselastisch: de vraag neemt in verhouding / procentueel / relatief meer af (toe) dan de prijs stijgt (daalt).

Prijsinelastisch: de vraag neemt in verhouding / procentueel / relatief minder af (toe) dan de prijs stijgt (daalt).

NB: vergeet je ‘in verhouding/in procenten/relatief’, dan is je antwoord onvolledig.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Er is sprake van een elastische vraag. De prijs stijgt met 2%.

De vraag zal...
A
met meer dan 2% dalen
B
met minder dan 2% dalen
C
met meer dan 2% stijgen
D
met minder dan 2% stijgen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

De prijs daalt met 10% en
hierdoor stijgt de vraag met 20%.

Hoe groot is de elasticiteit
en is dit elastisch of inelastisch?
A
Ev = -2 Inelastisch
B
Ev = -2 Elastisch
C
Ev = -0,5 Inelastisch
D
Ev = -0,5 Elastisch

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Uitleg

De formule van de elasticiteit is:



Ev = 20% / - 10% = -2

Getal is kleiner dan -1, dus elastisch.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

De prijs stijgt met 10%.
De elasticiteit is -1.

Met hoeveel verandert de vraag?
A
Daalt met 1%
B
Daalt met 10%
C
Stijgt met 10%
D
Dat kun je niet zeggen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Uitleg

De formule van de elasticiteit is:



- 1 = procentuele verandering Qv / 10%

procentuele verandering vraag = -1 x 10% = - 10%


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Stel, de prijs daalt met 5%.
De elasticiteit is -2.

Met hoeveel verandert de vraag?
A
Stijgt met 10%
B
Stijgt met 2,5%
C
Daalt met 2,5%
D
Daalt met 10%

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Uitleg

De formule van de elasticiteit is:



- 2 = procentuele verandering Qv / - 5%

procentuele verandering vraag = -2 x - 5% = 10%


Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Prijselasticiteit via vraagfunctie
Als je een vraagfunctie hebt en er is een (prijs)verandering gegeven, kun je ook op die manier de prijselasticiteit berekenen. 

Je moet dan eerst de procentuele verandering van de prijs en van de gevraagde hoeveelheid berekenen.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld

De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -10P + 500

De prijs stijgt van 10 naar 15.

Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit?



Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld: uitwerking

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Extra oefening

De volgende vraagfunctie is gegeven: Qv = -2P + 100

De prijs stijgt van 10 naar 11. Hoe groot is de bijbehorende prijselasticiteit? Neem daarvoor eerst  onderstaande tabel over en vul deze in.


Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Elasticiteit en omzet
De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of –daling.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 1
De elasticiteit van de vraag is -2. De prijs was € 10 en stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.




De omzet daalt als de prijs stijgt.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 2
De elasticiteit van de vraag is -0,5. De prijs was € 10 en stijgt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.




De omzet stijgt als de prijs stijgt. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 3
De elasticiteit van de vraag is -2. De prijs was € 10 en daalt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.




De omzet stijgt als de prijs daalt.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld 4
De elasticiteit van de vraag is -0,5. De prijs was € 10 en daalt met 10%. De gevraagde hoeveelheid was 100.




De omzet daalt als de prijs daalt. 

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Prijselasticiteit & omzet

De waarde van de elasticiteit zegt iets over of de omzet zal toe- of afnemen bij een prijsstijging of daling.


Bij een inelastische vraag (tussen de 0 en -1) zal een prijsstijging leiden tot een stijging van de omzet, omdat de procentuele stijging van de prijs groter is dan de procentuele daling van de gevraagde hoeveelheid.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wanneer stijgt de omzet bij een prijsinelastische vraag?
A
Als de prijs stijgt
B
Als de prijs daalt

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer daalt de omzet bij een prijselastische vraag?
A
Als de prijs stijgt
B
Als de prijs daalt

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Ev = -0,5
De ondernemer wil zijn omzet verhogen.

Prijs verhogen of verlagen? Motiveer.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Inkomenselasticiteit

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Normale producten

Bij normale producten stijgt de vraag als het inkomen stijgt 

(positief verband).



Bijvoorbeeld: we gaan vaker naar de sauna 

als we meer gaan verdienen.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Inkomenselasticiteit

De inkomenselasticiteit geeft weer hoe (sterk) de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering van het inkomen.





Er zijn drie mogelijkheden:

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Inferieure producten

Als we minder van een product gaan kopen bij een stijging van het inkomen (negatief verband) dan noemen we het product inferieur.



Bijvoorbeeld: we kopen in plaats van 'gewone'

fietsen meer elektrische fietsen als het inkomen  

stijgt. De gewone fiets is inferieur.  

(Dat zegt niet altijd iets over de kwaliteit!)

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Berekening inkomenselasticiteit

De inkomenselasticiteit kun je als volgt berekenen:

                                                                                                 Gevolg    en "GO''                                                                                                   Oorzaak     

                    

Ey > 0: normale producten

Ey < 0: inferieure producten


Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Normale producten

Normale producten splitsen we in twee soorten:

1   Primaire producten

              hierbij reageert de vraag relatief zwak op een                                                                    inkomensverandering = inkomensinelastisch.

2   Luxe producten

              hierbij reageert de vraag relatief sterk op een                                                                    inkomensverandering = inkomenelastisch.

              Er is een drempelinkomen nodig om deze te kunnen kopen.



 

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 5%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Het inkomen stijgt met 10%.
De vraag stijgt met 20%.

Het product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Het inkomen stijgt met 10%.
Het product is inferieur.

De vraag zal...
A
dalen met 5%
B
niet veranderen
C
stijgen met 5%

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Het linker product wordt vervangen door het rechter product als het inkomen stijgt.

Het linker product is dus...
A
inferieur
B
luxe
C
primair

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Kruislings elasticiteit

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Slide 40 - Slide

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van complementaire goederen?
A
B
C
D

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een substitutiegoed van Cola
A
een frisdrankglas
B
een rietje
C
7up
D
chips

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Reizen per bus is een (...) van treinreizen.
A
complementair goed
B
substitutiegoed

Slide 43 - Quiz

Reizen met bus wordt vervangen door trein: substitutie
Elasticiteit

Slide 44 - Slide

This item has no instructions