7.1 + 7.2

7.1 + 7.2
1 / 30
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

7.1 + 7.2

Slide 1 - Slide

Programma
-Formatieve check
10 min
-Oefeningen nakijken
10 min
-Periodiek Systeem
15 min
-Atoombouw
15 min
-Oefenen
30 min

Slide 2 - Slide

Formatieve check
Klik op de link om naar een nieuwe les te gaan, hierbij kan je zelf feedback geven op je leerdoelen:
Checks voor 7.1 + 7.2

De laatste slide sla je voor nu over, deze is voor het einde van de les!

Slide 3 - Slide

Oefeningen nakijken
Ik loop langs om te controleren of je je spullen bij je hebt en of de oefeningen gemaakt zijn.

De antwoorden staan in het eerste tabblad van de Studiewijzer in Magister.
timer
10:00

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?
  • Je kunt de molecuulformules met toestandsaanduidingen geven van de zeven elementen die als twee-atomig molecuul voorkomen.
  • Je kunt benoemen in welke groep van het periodiek systeem de edelgassen en de halogenen staan en welke eigenschappen ze hebben.
  • Je kunt in Binas op een juiste manier informatie vinden.
  • Je kunt benoemen uit welke deeltjes een atoom is opgebouwd.
  • Je kunt uitleggen in welke eenheid je de atoommassa uitdrukt en wat het massagetal van een atoom inhoudt.
  • Je kunt de gegevens van een atoom uit een schematische tekening aflezen.

Slide 5 - Slide

7.2

Slide 6 - Slide

Waar bestaat het universum uit?
99,99% = leegte
0,01% = materie

Leegte bestaat uit een
afwezigheid van deeltjes.

Waar bestaat materie uit?



Slide 7 - Slide

Bouwstenen materie
Een groot deel van de deeltjes in het universum bestaat uit moleculen.

Slide 8 - Slide

Bouwstenen materie
Maar moleculen bestaan natuurlijk ook weer ergens uit, namelijk atomen!

Slide 9 - Slide

Is er iets kleiners dan atomen?
Jazeker! Een atoom bestaat uit 2 onderdelen:

1. De atoomkern (nucleus), de atoomkern bevat 2
soorten deeltjes:
  • Proton(p⁺): een positief geladen deeltje.
  • Neutron(n⁰): een ongeladen deeltje.

2. De elektronenwolk, de elektronenwolk bevat maar 1 soort deeltje:
  • Elektron(e⁻): een negatief geladen deeltje dat rond de kern beweegt.

Slide 10 - Slide

Elektronenwolk
In een elektronenwolk bewegen elektronen om de kern heen.
  • Elektronen zitten in verschillende schillen in een elektronenwolk.
  • De schillen worden van binnen naar buiten toe gevuld met elektronen.

Slide 11 - Slide

Ladingen
Zoals we eerder zagen hebben protonen en elektronen een lading.
  • Elke proton heeft 1 positieve lading (1+)
  • Elke elektron heeft 1 negatieve lading (1-)

Wanneer atomen  neutraal geladen zijn, hebben ze een lading van 0.
  • Dit betekent dat er dan in een atoom evenveel protonen als elektronen moet zitten.
  • Dus: aantal protonen = aantal elektronen
  • Een atoom is dan elektrisch neutraal

Slide 12 - Slide

Waar zitten welke deeltjes?
Kern
Wolk
Protonen
Elektronen
Neutronen

Slide 13 - Drag question

Als een elektrisch neutraal atoom 10 protonen heeft. Hoeveel elektronen heeft het dan?
A
5
B
10
C
15
D
20

Slide 14 - Quiz

Massagetal
  • Uit een eerdere dia weten we dat in een neutraal atoom het aantal protonen = aantal elektronen.
  • Dus als je 6 protonen hebt, heb je ook 6 elektronen.
  • Maar niet altijd is het aantal protonen ≠ aantal neutronen.

Bijvoorbeeld: Een koolstofatoom bestaat altijd uit 6 protonen. Maar sommige koolstofatomen bevatten 6 neutronen, en andere bevatten 7 neutronen.


Slide 15 - Slide

Massagetal
Hoe weet je wanneer je te maken hebt met andere hoeveelheden neutronen?
Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen

Het massagetal geeft dus aan hoeveel neutronen een atoom heeft.
  • Wetenschappelijke notaties: C-13, ¹³C, ¹³₆C

De wetenschappelijke notatie geeft dus eigenlijk het volgende aan: hoeveel protonen, neutronen en elektronen je hebt.

Slide 16 - Slide

Handige simulatie
Een atoom bouwen

De link hierboven brengt je naar een site waar je zelf een atoom kan bouwen, om te kijken of je het helemaal snapt.

Slide 17 - Slide

Een zuurstofatoom heeft 8 protonen, 9 neutronen en 8 elektronen, wat is het massagetal?
A
1
B
10
C
16
D
17

Slide 18 - Quiz

7.1

Slide 19 - Slide

Atomen
Atomen kunnen verschillen in hoeveel protonen, neutronen en elektronen ze hebben!
  • Sommige atomen hebben 1 van elk
  • Sommige atomen hebben 25 protonen, neutronen en elektronen
  • Sommigen hebben 68 protonen , 80 neutronen en 68 elektronen
  • De hoeveelheid combinaties zijn groot!

Hoe deel je atomen in?

Slide 20 - Slide

Indelen atomen
Atomen deel je op in elementen:
  • Atomen die maar 1 proton hebben horen bij het element waterstof (H). Het zijn dus een waterstofatomen.
  • Atomen die 6 protonen hebben horen bij het element koolstof (C). het zijn dus een koolstofatomen.
  • Elementen hebben afkortingen in de vorm van 1 hoofdletter en soms 1 kleine letter erbij!
  • In totaal zijn er (tot nu toe) 118 elementen!

Al deze elementen staan mooi weergegeven in het periodiek systeem! (zie Binas)

Slide 21 - Slide

Ordening
Getallen gaan van linksboven naar rechtsonder.

Het getal dat er staat heet het atoomnummer.
  • atoomnummer = aantal protonen.

Slide 22 - Slide

Periodiek systeem
  • Tot nu toe 118 elementen ontdekt, eerste 95 natuurlijk, laatste 23 synthetisch

  • Elementen gerangschikt op eigenschappen

  • Verticaal: perioden

  • Horizontaal: groepen (elementen in dezelfde groep hebben overeenkomstige eigenschappen)





Slide 23 - Slide

Groepen
Elementen die in dezelfde groep staan hebben gelijknamige eigenschappen.

Sommige groepen hebben namen:
  • Groep 1 (behalve H): alkalimetalen. Reageren goed met groep 17. Reageren goed met zuurstof. Exploderend wanneer het in contact komt met water.
  • Groep 2: aardalkalimetalen. Reageren goed met groep 16.
  • Groep 17: Halogenen. Reageren heel goed met groep 1.
  • Groep 18: Edelgassen. Reageren nergens mee! Hebben allemaal 8 elektronen in de buitenste schil zitten (behalve He).

Slide 24 - Slide

Metalen & niet-metalen
Tenslotte kan je het periodiek systeem nog onderverdelen in 2 categorieën:
Metalen en niet-metalen!

  • Links van de gele lijn zijn alle metalen (behalve H).
  • Rechts van de gele lijn zijn niet-metalen.

Slide 25 - Slide

Zet de juiste namen bij de juiste groepen.
Groep 1
Groep 2
Groep 17
Groep 18
Edelgassen
Alkali metalen
Halogenen
Aardalkali metalen

Slide 26 - Drag question

Welk element is atoomnummer 26?
A
ijzer
B
mangaan
C
kobalt
D
ruthenium

Slide 27 - Quiz

Is atoomnummer 25 een metaal of een niet-metaal?
A
Metaal
B
Niet-metaal

Slide 28 - Quiz

Oefeningen
Ga aan de slag met de volgende oefeningen:

Hoofdstuk 7 Paragraaf 1:
1, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 12

Hoofdstuk 7 Paragraaf 2:
2, 5, 7, 9, 10

Slide 29 - Slide

Welke leerdoelen beheers je?
Klik op de link, deze opent weer de check. Vul nu de laatste slide in:

Slide 30 - Slide