M1 NE voorbereiden PTD woorden, grammatica en spelling hst 2 en 3
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
M1 NE voorbereiden PTD woorden, grammatica en spelling hst 2 en 3
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kent de leerdoelen van paragraaf 2.5, 3.5, 2.7, 3.7, 2.8 en 3.8
Slide 2 - Slide
week 4
Test jezelf 2.5 en 3.5
Test jezelf 2.7 en 3.7
Test jezelf 2.8 en 3.8
Quizlet woorden 2.5 en 3.5
Slide 3 - Slide
Planning
Les 1: Test jezelf 2.5 en 3.5
les 2: Test jezelf 2.7 en 3.7
Les 3: Test jezelf 2.8 en 3.8
Les 4: vragen stellen en extra uitleg vragen / Quizlet woorden
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Leerdoelen 2.5 en 3.5
Betekenis moeilijke woorden
Synoniem
Tegenstelling
Slide 6 - Slide
Woordsoorten
Leerdoel:
Aan het eind van de les heb je alle woordsoorten herhaald.
Aan het eind van de les kan je de woordsoorten benoemen in de zin.
Slide 7 - Slide
Leerdoelen 2.7
zelfstandig naamwoord
lidwoord
werkwoord
Slide 8 - Slide
Zinsdelen benoemen
Slide 9 - Slide
Leerdoelen 3.7
zinsdelen (hst 1)
persoonsvorm (hst 1)
onderwerp (hst 1)
werkwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Leerdoelen 2.8 en 3.8
persoonsvorm tegenwoordige tijd
komma
verleden tijd sterke werkwoorden
meervoud zelfstandig naamwoord
Slide 12 - Slide
paragraaf 2.5
Slide 13 - Slide
Zijn reactie was erg ONTROEREND
A
geen zorgen meer hebben
B
dramatisch
C
aandoenlijk, gevoelens oproepend
D
verbaasd en in de war
Slide 14 - Quiz
Ik ben zo blij met deze ONTWIKKELING.
A
verbinding
B
manier waarop iets verandert
C
resultaat van een onderzoek of som
D
wat je als eerste voorstelt of doet
Slide 15 - Quiz
Wat is het synoniem van AANVAARDEN?
A
accepteren
B
gewelddadig
C
iemand ergens toe uitnodigen
D
erbij horen
Slide 16 - Quiz
Woordsoorten 2.7
Leerdoel:
Aan het eind van de les heb je alle woordsoorten herhaald.
Aan het eind van de les kan je de woordsoorten benoemen in de zin.
Slide 17 - Slide
WERKWOORDEN ...
A
geven informatie over een zelfstandig naamwoord.
B. zeggen wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
C. zijn woorden voor mensen, dieren, planten of dingen.
B
geven informatie over een zelfstandig naamwoord.
C
zeggen wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
Slide 18 - Quiz
Wat is het lidwoord in de volgende zin: Een van de kinderen is vorige week jarig geweest.
A
een
B
de
C
het
Slide 19 - Quiz
Zullen we morgen AFSPREKEN in de stad? Wat voor woordsoort is het woord in hoofdletters?
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
Slide 20 - Quiz
paragraaf 2.8
Slide 21 - Slide
Welke uitspraak is waar?
A
Bij d-werkwoorden eindigt de stam op -d.
B
Bij d-werkwoorden gelden andere regels dan bij t-werkwoorden
C
Bij t-werkwoorden eindigt het hele werkwoord op een -t.
D
Bij t-werkwoorden komt er altijd een -t achter de stam bij hij/zij/het .
Slide 22 - Quiz
Noteer de juiste vorm. (lezen) Ik ___ een spannend boek over een moordaanslag.
Slide 23 - Open question
Noteer de juiste vorm. (zijn) Wie ___ op dit moment jouw beste vriend
Slide 24 - Open question
In welke zin is de komma correct gebruikt?
A
Jeske is verdrietig omdat haar vriendje, het heeft uitgemaakt.
B
Jeske is verdrietig omdat, haar vriendje het heeft uitgemaakt.
C
Jeske is verdrietig omdat haar, vriendje het heeft uitgemaakt.
D
Jeske is verdrietig, omdat haar vriendje het heeft uitgemaakt.