Chapitre 1 voca + gram V5

Chapitre 1 voca + gram V5
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Chapitre 1 voca + gram V5

Slide 1 - Slide

1. Wat is een 'pronom relatif'?
A
een persoonlijk voornaamwoord
B
een betrekkelijke hoofdzin
C
een betrekkelijke bijzin
D
een betrekkelijk voornaamwoord

Slide 2 - Quiz

2. Welk 'pronom relatif' verwijst naar het lijdend voorwerp in de bijzin?
A
qui
B
que
C
dont
D
quel

Slide 3 - Quiz

3. Bij welk werkwoord moet je het voornaamwoord 'dont' gebruiken?
A
penser que
B
avoir besoin de
C
réfléchir sur
D
avoir faim

Slide 4 - Quiz

4. Waarnaar verwijst 'qui' in deze zin?
Pierre est un garçon qui fait beaucoup de choses pour la bonne cause.
A
beaucoup de choses
B
Pierre
C
un garçon
D
la bonne cause

Slide 5 - Quiz

5. Waarnaar verwijst 'que' in deze zin? Elle a bien répondu à toutes les questions qu'on lui a posées.

A
a bien répondu
B
lui
C
Elle
D
toutes les questions

Slide 6 - Quiz

6. Wat is de overeenkomst tussen de
'futur simple' en de 'conditionnel'?
A
ze geven allebei de toekomende tijd aan
B
ze hebben allebei dezelfde uitgangen
C
ze hebben allebei dezelfde stam
D
ze geven allebei een voorwaarde aan

Slide 7 - Quiz

7. Waarvan is sprake in de volgende zin? Voudriez-vous faire un don à Médecins Sans Frontières?

A
beleefdheid
B
stelling
C
veronderstelling
D
voorwaarde

Slide 8 - Quiz

8. In welke tijd staat de volgende zin?Tu participerais si tu n'as pas cours ce jour-là?
A
futur
B
conditionnel
C
imparfait
D
présent

Slide 9 - Quiz

9. Wat is de 'futur simple' van de persoonsvorm in de zin 'Vous pouvez prendre le train'?
A
pouviez
B
pourrez
C
pouvez
D
pourriez

Slide 10 - Quiz

10. Wat is hier de vertaling van 'aurait'? 'Si les gens refusaient les sacs , il y aurait moins de pollution'.
A
zou hebben
B
zullen hebben
C
zullen zijn
D
zou zijn

Slide 11 - Quiz