Past simpleHerhaling

Verleden tijd: tasted, liked, rolled
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Verleden tijd: tasted, liked, rolled

Slide 1 - Slide

Past Simple
Je gebruikt PAST SIMPLE als iets is gebeurd in het verleden en nu is afgelopen

The past simple is what in Dutch is called the verleden tijd.


Slide 2 - Slide

werkwoord + ed

Slide 3 - Slide

Voorbeelden
                  Past Simple (verleden tijd)
walk      - walked
visit       - visited
carry     - carried
play       - played
live         - lived
drop      - dropped


Slide 4 - Slide

My sister .......... (play) the guitar last year.

Slide 5 - Open question

They ....... (bike) home after school yesterday.

Slide 6 - Open question


Wat is de verleden tijd van: Work
A
works
B
worked
C
working
D
worked

Slide 7 - Quiz


wat is de verleden tijd van: Help
A
helping
B
helped
C
helps
D
help'd

Slide 8 - Quiz


wat is de verleden tijd van: Study
A
studyd
B
studyied
C
studyed
D
studied

Slide 9 - Quiz


vul in: I ..... my room yesterday.
A
change
B
changes
C
chonge
D
changed

Slide 10 - Quiz

Past Simple - TO BE

Slide 11 - Slide

Vul in: I .........in Amsterdam last year.
A
was
B
were
C
am
D
amed

Slide 12 - Quiz

We .............at the cinema yesterday.
A
was
B
were
C
are
D
ared

Slide 13 - Quiz

Vraagzin maken
1. was/were in de zin?
Zet dit was/were vooraan, rest van de zin, dan vraagteken
                 I was at school. Was I at school?
2. geen was/were in de zin?
Gebruik did, en dan verander het werkwoord in de zin in het hele werkwoord.
                You stopped at the station. Did you stop at the station?

Slide 14 - Slide

maak een vraag:
I was at school yesterday.

Slide 15 - Open question

Maak een vraag:
I travelled to France last year.

Slide 16 - Open question

maak een vraag:
He studied for the test.

Slide 17 - Open question

Ontkenning
een zin met niet (not)

Slide 18 - Slide

Zin met was/were?
Zet not na was/were
Je mag het afkorten tot: 

 
was at school yesterday.
was not at school yesterday.
I wasn't at school yesterday.


wasn't/weren't


They were at school yesterday.
They were not at school.
They weren't at school. 

Slide 19 - Slide

He was walking the dog last night.
maak een zin met not

Slide 20 - Open question

We were having dinner.
Maak een zin met not

Slide 21 - Open question

Wat als er geen was/were in de zin staat?
He helped his brother.

Dan gebruik je didn't
Na didn't het hele werkwoord

He didn't help his brother.

Slide 22 - Slide

We played football.
maak een zin met not

Slide 23 - Open question

You liked pizza.
Maak een zin met not

Slide 24 - Open question

They walked to school.
Maak een zin met not

Slide 25 - Open question