Lesson 2 13/9

Welcome!
LessonUp Classroom: ziwxi

1 / 33
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Welcome!
LessonUp Classroom: ziwxi

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Silent reading
You have your own reading book

Forgot it? 1 warning. 
"Happy street signs" BoB pp 16- 17

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Silent reading
timer
10:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

homework check

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

homework check
Discuss the answers with your neighbour
"Learn vocab 1.1 &1.2
make ex 5,6, 14&15"

Finished? make 10 & 11
 
timer
8:00

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

1.1 Before reading
Answer ex. 2
text on page 10-11 book
or
Online: 

 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

What are the learning goals for 1.1?

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Reading
Page 10-11 book or online
ex. 2,3,4. 
 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Reading
Discuss the answers with your neighbour
ex. 2,3,4. 
Finished? make 7 & 8
 
timer
5:00

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Grammar
verwijswoorden
enkelvoud/meervoud
One / Ones

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Slide 12 - Video

This item has no instructions

One/ones vervangt een...
A
werkwoord
B
hulpwerkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 13 - Quiz

Zelfstandige naamwoorden kunnen concrete zaken aanduiden, zoals mensen (man, Ineke), dieren (paard) en dingen (huis, hout). Maar het kunnen ook plaatsen zijn (Den Haag, Frankrijk) en abstracte zaken als gevoelens (liefde), tijdsruimten (dag), eigenschappen (grootte), gebeurtenissen (botsing) en denkbeeldige personen of zaken (elf, Luilekkerland).
When do you use 'ONE' and when do you use 'ONES'?
A
Ones gebruik je bij meervoud, one bij enkelvoud
B
One gebruik je alleen bij meervoud
C
Ones gebruik je bij enkelvoud
D
One gebruik je bij meervoud en ones bij enkelvoud

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

One or ones?

You've got expensive books and cheap ... .
A
one
B
ones

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

One / Ones
One of ones gebruik je: 

- Om een zelfstandig naamwoord te vervangen. 
   --> Wat zijn zelfstandige naamwoorden? 

- Om antwoord te geven op een vraag.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

One / Ones: bij een zelfstandig naamwoord
Hieronder zie je voorbeelden hoe je one of ones gebruikt wanneer je een zelfstandig naamwoord vervangt. 

- This new bag is black, my old one was green.
- I like your bike, did you buy a new one?

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

One / Ones: om antwoord te geven op een vraag
Hieronder zie je voorbeelden hoe je one of ones gebruikt wanneer je antwoord geeft op een vraag: 

- Which skirt are you going to buy? The white one.
- Which shoes are yours? The blue ones.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Wanneer one en wanneer ones

One

Ones
Bij enkelvoud gebruik je:
Bij meervoud gebruik je:

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Nouns
Zelfstandige naamwoorden

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Vul in:
1. Can I have the red apples, please? I don't like the green _____
2. There are lots of books here – which _______ are yours?
3. I like these hoodies- which ______ is cheaper?

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

In short
Je kunt een zelfstandig naamwoord vervangen door one wanneer je het herhaalt of wanneer je antwoord geeft op een vraag.

- Bij enkelvoud gebruik je one
E.g. Which bag are you going to buy? The white one.

- Bij meervoud gebruik je ones
E.g. I'm going to buy new trainers because my old ones have holes in them.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Work on your own
Make exercises 7 & 8

Finished? learn vocab 1.3

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Grammar
Present Continuous

De Present Continuous gebruik je om aan te geven dat 
iets nu aan de gang is.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Hoe maak je de Present Continuous?
De Present Continuous maak je met een vorm van ‘to be’ (am/are/is) 
gevolgd door werkwoord + ing
Voorbeeld: I am walking, she is talking, we are swimming

Let op! Uitzondering wanneer je een werkwoord hebt dat eindigt op een –e, dan laat je de –e weg voor je de –ing toevoegt.
Voorbeeld: He is writing (to write)

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

De vragende en ontkennende vorm van de Present Continuous
Vraagvorm: am/are/is + hele werkwoord met -ing 
Am I looking? Is she talking?

Ontkennende vorm: am/are/is + not + hele werkwoord met -ing 
I am not looking. She is not talking.


Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Signaalwoorden
Er kunnen woorden in de zin staan die aangeven dat het Present Continuous:
Now, currently, at the moment, Look!/Listen! (werkwoord + ! begin van een zin).

- Voorbeelden:
• I am walking to the park right now.
• Kate is having a bath now.
• They are playing golf at the moment.
Look! The dogs are running after the rabbit.
• The plane is currently flying over our heads.

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

We .... (have) dinner right now.

Slide 28 - Open question

This item has no instructions

Look! The birds ___ away!
A
fly
B
flying
C
are fly
D
are flying

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Julie ..... (walk) to school at the moment.

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Work on your own
Make exercises 9 A,B,C

Finished? Learn vocab 1.3 
Do exercise 27 &28

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Heb je de learning goals bereikt?
maak de zin af: "ik kan...."

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Next Lesson
  • Bring a handful 🖐️
  • Bring your reading book from the library: no excuses!
  • Learn vocab 1.3; make ex 27 & 28
  • repeat: vocab 1.1 & 1.2

Slide 33 - Slide

This item has no instructions