Quantifiers II both, all, each, every, none, either, neither vh3/th3 26-2-2024

Quantifiers II
Welcome Vh3B 
26th February 2024
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Quantifiers II
Welcome Vh3B 
26th February 2024

Slide 1 - Slide

Goals
  • You know when to use both/either/neither/each/every/all/none
  • You can apply both/either/neither/each/every/all/none in English sentences.

Slide 2 - Slide

Lesson plan
Discuss lesson goals
Discuss all different quantifiers
Practice through quiz questions
Extra online practice

Slide 3 - Slide

What are quantifiers?

Slide 4 - Open question

Which quantifiers do you already know?

Slide 5 - Mind map

What do quantifiers do according to you?

Slide 6 - Open question

Both = beide/allebei
  • Je gebruikt 'both' bij twee personen, dieren of dingen.

  • Het zelfstandig naamwoord staat in het meervoud.

Example: 
  • Both fugitives were captured by the police.
  • Sarah watched both girls as they entered the room.

Slide 7 - Slide

Each = elke
  • Je gebruikt 'each' bij twee of meer personen, dieren of dingen.

  • Het zelfstandig naamwoord staat in het enkelvoud.

Example: 
  • He has a small tattoo on each arm.
  • Each year Kevin goes skiing in Austria.

Slide 8 - Slide

All, every, none= alle/allemaal, iedere, geen/niet een
  • Je gebruikt 'all, every, none' bij drie of meer personen, dieren of dingen.

Example: 
  • The suspect admitted to all charges.
  • A criminal burgled nearly every house in the street.
  • None of the missing jewels were recovered.

Slide 9 - Slide

Each, every = elke, iedere
  • Je gebruikt 'each' om nadruk te leggen op individuele dingen. 

  • Je gebruikt 'every' om nadruk te leggen op het geheel.
Example: 
  • He held a glass in each hand.
  • There was police on every corner.

Slide 10 - Slide

Either = een van beide

Either betekent 'een van beide(n)' óf 'elk van beide(n)' als het om (meestal) twee personen, dieren of dingen gaat. Het werkwoord staat dan in het enkelvoud.

Either ... or betekent "of ... of".
Example: You can choose either coffee or tea.
(Je kunt koffie of thee kiezen.)

Slide 11 - Slide

Neither = Geen van beide
Neither betekent 'geen van beide(n)' als het om twee personen, dieren of dingen gaat. Het werkwoord staat dan in het enkelvoud.




Example 1: The cat and the dog are in the garden. Neither of them likes to stay inside.
(De kat en de hond zijn in de tuin. Ze vinden het geen van beide leuk om binnen te blijven.)

Example 2: Neither ... nor betekent noch ... noch.
Neither the dog nor the cat wanted to play outside.
(Noch de hond, noch de kat wilde buiten spelen.)

Slide 12 - Slide

All = alle(maal)

All (alle) gebruik je als het over meer dan twee personen, dieren of dingen gaat.

Example: There were many visitors. They were all wearing hats.
(Er waren veel bezoekers. Ze hadden allemaal een hoed op.)


Slide 13 - Slide

Exercises Quantifiers

Slide 14 - Slide

... watches belong to Henry.
A
Each
B
Both
C
Every
D
None

Slide 15 - Quiz

... of the prisoners managed to escape.

A
Each
B
Both
C
Every
D
None

Slide 16 - Quiz

I have two cats. ____ enjoy going outside.
A
both
B
none
C
all
D
every

Slide 17 - Quiz

Sorry, but it is ____ of your business.
A
both
B
every
C
each
D
none

Slide 18 - Quiz

She sings ____ song with passion.
A
none
B
each
C
both
D
all

Slide 19 - Quiz

Robert knows ____ of the words for the test.
A
every
B
none
C
either
D
neither

Slide 20 - Quiz

I burnt _______ my hands when I took the chicken out of the oven.

A
none
B
each
C
both
D
all

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Link

Homework
Study for the upcoming vocabulary test
Complete ex. 30, page 26 of your book.
In for extra challenge? --> in pairs, complete ex. 30c

Slide 23 - Slide