Woordsoorten §1+3

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Woordsoorten §1

Herhaling leerjaar 1

Welke woordsoort krijgt een andere vorm als je er ik, hij of wij voor zet?

1. bijvoeglijk naamwoord bn
2. voorzetlsel vz
3. werkwoord ww
4. zelfstandig naamwoord zn

Welke woordsoort heeft vaak een verkleinwoord?

1. bijvoeglijk naamwoord bn
2. voorzetlsel vz
3. werkwoord ww
4. zelfstandig naamwoord zn

Van welke woordsoort zijn er twee: de en het?

1. bepaald lidwoord blw
2. bijvoeglijk naamwoord bn
3. werkwoord ww
4. onbepaald lidwoord olw

Welke woordsoort geeft meer informatie over een zelfstandig naamwoord?

1. bepaald lidwoord blw
2. bijvoeglijk naamwoord bn
3. werkwoord ww
4. onbepaald lidwoord olw

Welke woordsoort heeft vaak een verkleinwoord?

1. bijvoeglijk naamwoord bn
2. voorzetlsel vz
3. werkwoord ww
4. zelfstandig naamwoord zn

Welke woordsoort geeft vaak een plaats, tijd, reden of oorzaak aan?

1. bijvoeglijk naamwoord bn
2. voorzetlsel vz
3. werkwoord ww
4. zelfstandig naamwoord zn

Aan de slag

Cursus 5 §1

opdracht 2 t/m 8

Voegwoorden

Theorie

Bekijk de volgende zin:

• Benthe en Daan fietsen samen naar huis, omdat ze in dezelfde straat wonen.
  

In deze zin zijn de woorden en en omdat voegwoorden.

Andere voorbeelden van voegwoorden zijn: of, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar en dus.

Theorie

Een voegwoord verbindt twee woorden, woordgroepen of zinnen met elkaar:

twee woorden:

• appels of peren

twee woordgroepen:

• de blije winnaar en de teleurgestelde verliezer
  

twee zinnen:

• Naomi bestelt een vegetarische pizza, want ze eet geen vlees.
  
• Als haar pizza er lekker uitziet, neem ik er ook zo een.

Noteer de voegwoorden:
Mijn broer geeft een groot feest, omdat hij 18 is geworden.

Noteer de voegwoorden:
Mees houdt niet zo van James Bond-films, maar de nieuwste vindt hij best goed.

Noteer de voegwoorden:
Volgens Sasha zijn pindakaas en jam het lekkerste broodbeleg dat er is.

Noteer de voegwoorden:
Totdat Koens eigen laptop is gerepareerd, leent hij die van zijn moeder.

Noteer de voegwoorden:
Wat doe je vanavond aan: dat kleurige rokje of die zwarte broek?

Noteer de voegwoorden:
Het kampioenschap kan niet meer aan ons voorbijgaan, als we vandaag winnen.

In deze zin verbindt een voegwoord twee zinnen met elkaar:
Mijn broer geeft een groot feest, omdat hij 18 is geworden.

1. waar
2. niet waar

In deze zin verbindt een voegwoord twee zinnen met elkaar:
Mees houdt niet zo van James Bond-films, maar de nieuwste vindt hij best goed.

1. waar
2. niet waar

In deze zin verbindt een voegwoord twee zinnen met elkaar:
Volgens Sasha zijn pindakaas en jam het lekkerste broodbeleg.

1. waar
2. niet waar

In deze zin verbindt een voegwoord twee zinnen met elkaar:
Totdat Koens eigen laptop is gerepareerd, leent hij die van zijn moeder.

1. waar
2. niet waar

Aan de slag

Cursus 5 §3

opdracht 4, 5, 6, 7

Ik kan voegwoorden in een zin herkennen.

😒🙁😐🙂😃