Literaire begrippen

1 / 34
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4,5

This lesson contains 34 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Tijd
Historische tijd: Verhalen spelen zich af op een bepaald tijdstip.
Vertelde tijd: periode waarin het verhaal zich afspeelt
Flashback: beschrijving van gebeurtenis die eerder heeft plaatsgevonden
Terugwijzing: korte verwijzing naar iets wat eerder is gebeurt



Slide 19 - Slide

Tijd
Flashforward: beschrijving van gebeurtenis die nog plaats moet vinden.
Vooruitwijzing: een korte verwijzing naar een gebeurtenis die nog plaats moet vinden

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Motieven (1)
  • Betekenis = patroon
  • Motieven (patronen) zorgen voor eenheid in een verhaal.


  • De motieven in een verhaal leiden samen tot het thema: de boodschap die de auteur wil overbrengen.


Slide 30 - Slide

Motieven (2)
Om van een verhaal een eenheid te maken, zorgt de schrijver ervoor dat alles wat in het verhaal gebeurt een functie heeft, dat alle gebeurtenissen wat met elkaar te maken hebben. Om ordening aan te brengen in de gebeurtenissen, personen en dialogen zal een auteur één of meerdere patronen (motieven) aanbrengen in het verhaal.
   

Tijdens het lezen komt de lezer de herhaling van bepaalde elementen op het spoor en door daartussen verbanden te leggen, tekenen zich verhaallijnen af die belangrijk zijn voor een verhaal. Daar gaat het verhaal kennelijk over.

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide