Quizz voor na de les - Ana P3 w 3 - zenuwstelsel

QUIZZ
Zenuwstelsel deel 1

LOEP Basiszorg
1 / 10
next
Slide 1: Slide
anatomieMBOStudiejaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

QUIZZ
Zenuwstelsel deel 1

LOEP Basiszorg

Slide 1 - Slide

Quiz
Er volgen nu 8 quizvragen over de lesstof
van vorige week
.
Let op: je hebt beperkt de tijd om elke quizvraag te beantwoorden

Slide 2 - Slide

Wat zijn de 3 algemene achtereenvolgende fasen in de werking van het zenuwstelsel?
A
Sensorische prikkel, verwerking, negatieve feedback
B
motorische impuls, verwerking, sensorische impuls
C
Sensorische impuls, verwerking, motorische impuls
D
Sensorische impuls, motorische impuls, negatieve feedback.

Slide 3 - Quiz

Waarin verschilt het perifere zenuwstelsel (PZS) met het centrale zenuwstelsel (CZS)?
A
Het perifere zenuwstelsel is niet beschermd door botstructuren
B
Het perifere zenuwstelsel bestaat voor het grootste deel uit dendrieten
C
Het perifere zenuwstelsel bestaat uitsluitend uit sensorische zenuwcellen
D
Het perifere zenuwstelsel stuurt alleen de willekeurige processen aan.

Slide 4 - Quiz

Je ligt op de bank, tv te kijken of op je telefoon. Als we dit bekijken vanuit de indeling integratie-vegetatieve zenuwstelsel, dan is dit een voorbeeld van?
A
Vegetatieve zenuwstelsel, parasympatisch
B
Vegetatieve zenuwstelsel, sympatisch.

Slide 5 - Quiz

Bij iemand is het volgende te observeren: versnelde hartslag, wijdere pupillen, snellere ademhaling, meer bloed naar de spieren, verminderde darmwerking, verhoogde werking van insuline-glucose systeem.
Is dit een voorbeeld van het sympatische of parasympathische zenuwstelsel?
A
sympatische zenuwstelsel
B
parasympatische zenuwstelsel

Slide 6 - Quiz

Een neuron (zenuwcel) bestaat uit meerdere onderdelen om een impuls op te verwerken.
Wat is de juiste volgorde die een impuls door een zenuwcel aflegt?
A
axon, cellichaam, dendriet, synaps, synapsspleet
B
dendriet, axon, cellichaam, synaps en snapsspleet.
C
dendriet, cellichaam, axon, synaps, synapsspleet.
D
axon, dendriet, cellichaam, synaps, synapsspleet.

Slide 7 - Quiz


De hersenen en het ruggenmerg bestaan uit grijze en witte stof. Hoe komt witte stof aan zijn kleur?
A
door vettige stof, die zich in de insnoeringen van Ranvier bevindt, tussen de myelineschedes in.
B
doordat de dendrieten van zenuwcellen van nature wit zijn.
C
door vettige stof, die zich in de myelineschede bevindt.
D
doordat de vloeistof en neurotransmitters in de synapsspleten een witte kleur hebben.

Slide 8 - Quiz


Hoe vindt impulsoverdracht
van een zenuwcel naar een volgende cel plaats?
A
de uitloper van de dendriet zit direct vast op het oppervlak van de volgende cel en geeft daar rechtstreeks een elektrische impuls af.
B
de uitloper van het axon zit direct vast op het oppervlak van de volgende cel en geeft daar rechtstreeks een elektrische impuls af.
C
de uitloper van de dendriet geeft blaasjes met neurotransmitter af in de synapsspleet, deze gaan naar de volgende cel om de boodschap over te brengen.
D
de uitloper van het axon geeft blaasjes met neurotransmitter af in de synapsspleet, deze gaan naar de volgende cel om de boodschap over te brengen.

Slide 9 - Quiz

Bij de indeling van het zenuwstelsel kun je een onderscheid maken in richting van het signaal.
Hoe verloopt een motorische impuls?

A
van het perifere zenuwstelsel naar het centraal zenuwstel.
B
van het centraal zenuwstelsel naar het perifere zenuwstelsel.
C

Slide 10 - Quiz