1hv - Frans herhaling chap 5 gram

1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat is de passé composé?
A
toekomende tijd
B
tegenwoordige tijd
C
verleden tijd

Slide 2 - Quiz

Wat is de passé composé?
A
o.t.t ( bijv. ik eet)
B
v.t.t ( bijv. ik heb gegeten)
C
o.v.t ( bijv. ik at)
D
o.t.t.t ( ik zal eten)

Slide 3 - Quiz

Welke zin is in de Passé Composé?
A
J'ai parlé
B
Je parlais
C
Je parlerai
D
Je parlerais

Slide 4 - Quiz

Passé Composé

Slide 5 - Slide

zet in de juiste vorm van de passé composé : Vous (regarder)

Slide 6 - Open question

zet in de passé composé
nous (manger)

Slide 7 - Open question

zet in de passé composé
on (danser)

Slide 8 - Open question

zet in de passé composé
Mes parents (donner)

Slide 9 - Open question

Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
regel. 
klein
rood
grijs
-
-s
-es
petit
-e
petite
petits
petites
rouge
gris
grise
gris
grises
rouge
rouges
rouges
-

Slide 10 - Drag question

Het bijvoeglijke naamwoord
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
regel. 
-
-s
-e
-es
klein
petit
petits
petite
petites
rood
rouge
rouges
rouge
rouges
grijs
gris
gris
grise
grises

Slide 11 - Slide

plaats: achter het zelfst.nw
un garçon italien
une maison moderne
un livre rouge
les tables bleues

Slide 12 - Slide

uitzonderingen
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
ien
italien
italiens
italienne
italiennes
eux
heureux
heureux
heureuse
heureuses
if
sportif
sportifs
sportive
sportives

Slide 13 - Slide

uitzonderingen
Man. enk
man.
meerv
vrouw.
enk
vrouw.
meerv
mooi 
beau
beaux
belle
nouvelles
nieuw
nouveau
nouveaux
nouvelle
nouvelles
oud
vieux
vieux
vieille
vieilles
bon
bon
bons
bonne
bonnes

Slide 14 - Slide

Welke bijvoeglijk naamwoord staat niet voor het zelfstandig naamwoord?
A
nouveau
B
petit
C
long
D
heureux

Slide 15 - Quiz

Kies de juiste vorm en plaats van het bijvoeglijk naamwoord
A
La verte voiture
B
La vert voiture
C
La voiture verte
D
La voiture vert

Slide 16 - Quiz

Wat is hier de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte les chaussures verts.
B
Elle porte les chaussures vert.
C
Elle porte les chaussures verte.
D
Elle porte les chaussures vertes.

Slide 17 - Quiz

Waarom zijn er uitzonderingen bij het bijvoeglijk naamwoord?
A
Omdat dat nou eenmaal zo is
B
Omdat de vorm anders kan zijn
C
Omdat zowel de vorm als de plaats anders kan zijn
D
Omdat de plaats anders kan zijn

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Wat is de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord,
vrouwelijk meervoud
A
s
B
se
C
x
D
es

Slide 20 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
Les parents sont ...
A
Italien
B
Italienne
C
Italiens
D
Italiennes

Slide 21 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord: wat is juist?
A
La plage est beau.
B
La plage est beaux.
C
La plage est belle.
D
La plage est belles.

Slide 22 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
A
Elle porte une robe bleue.
B
Elle porte une robe bleus.

Slide 23 - Quiz

Bijvoeglijk naamwoord
J'aime les ... voitures.
A
rouges
B
bleu
C
sportifs
D
vieille

Slide 24 - Quiz

Hoe maak je een bijvoeglijk naamwoord 'vrouwelijk' ?
A
met een extra -e
B
met een extra -s
C
met 'la'
D
een bnw is altijd mannelijk

Slide 25 - Quiz

In welk van deze zinnen staat een bijvoeglijk naamwoord?
A
Ma tante habite à Paris.
B
Il veut acheter des vêtements.
C
Sa copine est très intélligente.
D
Au bout de la rue, il y a une boulangerie.

Slide 26 - Quiz

Kies de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.

A
La petit chaise.
B
la petite chaise.
C
Les chaises petit.
D
Les chaises petitas.

Slide 27 - Quiz