This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Hoe noem je het maken van een duplicaat van een document?
A
Scannen
B
Printen
C
Kopiëren
Slide 3 - Quiz
Printen is hetzelfde als scannen.
A
ja
B
nee
Slide 4 - Quiz
Met een printer kun je documenten die op de computer staan, afdrukken op papier. Met een scanner kun je van papieren documenten, digitale documenten maken.
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quiz
Welke papierformaat is het grootste?
A
A5
B
A4
C
A3
Slide 6 - Quiz
Een incident is een ...
A
leuke gebeurtenis
B
niet leuke gebeurtenis
Slide 7 - Quiz
Incidentmeldingen kunnen bij Leef je uit telefonisch, face – to – face of schriftelijk binnenkomen. Waarom worden de incidenten nauwkeurig genoteerd?
A
Zodat het voorkomen wordt.
B
Zodat het incident goed gearchiveerd wordt.
C
Zodat het niet vergeten wordt.
D
Zodat het snel opgelost kan worden.
Slide 8 - Quiz
Heb je wel eens een voicemail achter gelaten?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
Wat is een telefoonnotitie
A
Een overzicht met alle telefoontjes van die dag
B
Een lijst van alle telefoonnummers van klanten
C
Een formulier waarop de telefonische boodschap staat
D
Een rekening van de gemaakte telefoonkosten
Slide 10 - Quiz
waarom worden gevaarlijke stoffen aangegeven met pictogrammen?