4V herhaling voortplanting

welke van de volgende alternatieven bevat alleen secundaire geslachtskenmerken?
A
schaamlippen, schaamhaar, okselhaar
B
borsten, onderhuidse rondingen, zware stem
C
tepels, borsthaar, eierstokken
D
vagina, penis, baarmoeder
1 / 30
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

welke van de volgende alternatieven bevat alleen secundaire geslachtskenmerken?
A
schaamlippen, schaamhaar, okselhaar
B
borsten, onderhuidse rondingen, zware stem
C
tepels, borsthaar, eierstokken
D
vagina, penis, baarmoeder

Slide 1 - Quiz

na sterilisatie kunnen mannen
A
geen zaadlozing meer krijgen
B
geen zaadcellen meer maken
C
geen zaadcellen door de zaadleiders laten gaan
D
geen plezier meer aan seks beleven

Slide 2 - Quiz

in de eierstokken worden de volgende hormonen gemaakt
A
FSH en LH
B
FSH en oestrogeen
C
LH en progesteron
D
oestrogeen en progesteron

Slide 3 - Quiz

het uitblijven van de menstruatie na de bevruchting komt door het hormoon
A
progesteron
B
oestrogeen
C
HCG
D
LH

Slide 4 - Quiz

het uitblijven van follikelrijping in de tweede helft van de menstruatiecyclus komt door
A
de remmende werking van oestrogeen
B
de remmende werking van progesteron
C
de remmende werking van FSH
D
de remmende werking van LH

Slide 5 - Quiz

hoe voorkomt een hormoonspiraaltje een zwangerschap?
A
de eileiders worden afgesloten voor zaadcellen
B
de follikelrijping wordt geremd door FSH en LH
C
de baarmoeder is niet toegankelijk voor zaadcellen
D
de eisprong wordt geremd door progesteron

Slide 6 - Quiz

hoe heten de delingen van de bevruchte eicel in de eileider?

Slide 7 - Open question

hoe heet de voortplantingstechniek die hier is afgebeeld?

Slide 8 - Open question

Een lesbisch stel wil graag een kind. Een vriend wil zaaddonor zijn. Welke voortplantingstechniek zal gebruikt worden voor een zwangerschap?

Slide 9 - Open question

de navelstreng en vruchtvliezen zijn aangelegd door
A
moeder en embryo
B
alleen de moeder
C
alleen het embryo

Slide 10 - Quiz

de placenta is aangelegd door
A
alleen de moeder
B
moeder en embryo
C
alleen het embryo

Slide 11 - Quiz

als bij een vrouw een bevruchte eicel voorkomt, waar bevindt die zich dan?
A
in de eierstok
B
in de eileider
C
in de baarmoeder
D
in de vagina

Slide 12 - Quiz

een eeneiïge tweeling ontstaat uit
A
één zaadcel en één eicel
B
twee zaadcellen en één eicel
C
één zaadcel en twee eicellen
D
twee zaadcellen en twee eicellen

Slide 13 - Quiz

rond welke dagen van de cyclus neemt de progesteronconcentratie af?
A
tussen dag 1 en 5
B
tussen dag 6 en 14
C
tussen dag 14 en 21
D
tussen dag 21 en 28

Slide 14 - Quiz

rond welke dag van de cyclus is de LH concentratie het hoogst?
A
rond dag 1
B
rond dag 6
C
rond dag 14
D
rond dag 21

Slide 15 - Quiz

Hoe heet het lege follikel na de eisprong?

Slide 16 - Open question

welk orgaan wordt aangegeven met cijfer 1?

Slide 17 - Open question

in welke (meervoud) van de genummerde stadia is een eicel aanwezig?

Slide 18 - Open question

onder invloed van welk hormoon ontwikkelt stadium 5 zich?

Slide 19 - Open question

welk orgaan wordt aangegeven met cijfer 10?
A
prostaat
B
kliertje van Cowper
C
zaadblaasje
D
blaas

Slide 20 - Quiz

welke taak heeft orgaan 8?
A
urine doorvoeren
B
sperma doorvoeren
C
stijf maken van de penis
D
vocht toevoegen aan zaadcellen

Slide 21 - Quiz

welke taak heeft orgaan 5?
A
zaadcellen aanmaken
B
zaadcellen opslaan
C
testosteron maken
D
bescherming van de teelbal

Slide 22 - Quiz

een organisme heeft 2n=12 chromosomen, hoeveel chromosomenparen heeft dit organisme?
A
2
B
6
C
12
D
24

Slide 23 - Quiz

een cel met 2n=46 chromosomen deelt zich mitotisch, hoeveel chromosomen heeft één dochtercel?
A
2n=46
B
2n=23
C
n=46
D
n=23

Slide 24 - Quiz

een cel met 2n=16 chromosomen deelt zich meiotisch, hoeveel chromosomen heeft een dochtercel na meiose-I?
A
2n=16
B
2n=8
C
n=16
D
n=8

Slide 25 - Quiz

een cel met 2n=16 chromosomen deelt zich meiotisch, hoeveel chromosomen heeft een dochtercel na meiose-II?
A
2n=16
B
2n=8
C
n=8
D
n=4

Slide 26 - Quiz

Hoe noem je een cel met maar één chromosoom van elk chromosomenpaar?
A
Diploïd
B
Haploïd

Slide 27 - Quiz

een cel heeft 24 chromatiden in de G1 fase, hoeveel chromatiden heeft deze cel in de G2 fase?
A
12
B
24
C
36
D
48

Slide 28 - Quiz

tijdens de metafase-I liggen de chromosomen...
A
naast elkaar in het equatoriale vlak
B
per chromosomenpaar tegenover elkaar in het equatoriale vlak
C
gegroepeerd rond beide centriolen
D
verspreid door de cel

Slide 29 - Quiz

de chromosomen in de afbeelding zitten in één cel; hiervoor geldt ...
A
n=3 in de G1 fase
B
n=3 in de G2 fase
C
n=6 in de G1 fase
D
2n=6 in de G2 fase

Slide 30 - Quiz