K4 Les 4 Regelmatige werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k, t
• Leerjaar 2

Werkwoorden

Regelmatige werkwoorden

Regelmatige  werkwoorden vervoegen

* bepaalde regels 

* stappen volgen

Stap 1

--> Zoek de stam van het werkwoord

stam = werkwoord - en

stam =

1. werkwoord - en
2. werkwoord + en

stam van: spielen

1. spiel
2. spielen

stam van: kommen

1. kom
2. komm

stam van: antworten

stam van: wohnen

stam van: kennen

Hoe maak je dus de stam van een werkwoord?

Snap je het tot nu toe?

😒🙁😐🙂😃

Stap 2

--> Zoek het onderwerp in de zin

Onderwerp = wie/wat + werkwoorden

Wat is het onderwerp in de zin?
Der Mann wohnt in Berlin.

1. Der Mann
2. wohnt
3. in Berlin

Wat is het onderwerp in de zin?
Das Kind spielt mit dem Spielzeugauto.

1. Das Kind
2. spielt
3. mit dem Spielzeugauto

Wat is het onderwerp in de zin?
Sie kennt die meisten Antworten.

1. Sie
2. kennt
3. die meisten Antworten

Wat is het onderwerp in de zin?
Wir gehen heute in die Schule.

1. Wir
2. gehen
3. heute
4. in die Schule

Valt je iets op????

Het onderwerp staat voor de persoonsvorm.

(Bij vraagzinnen erachter:

Gaan we naar school?)

Wat is het onderwerp in de zin?
Meine Mutter kocht eine Suppe.

Wat is het onderwerp in de zin?
Sie kommt aus Delft.

Wat is het onderwerp in de zin?
Er macht seine Hausaufgaben.

Snap je dit onderdeel?

😒🙁😐🙂😃

Stap 3

--> Bij elk onderwerp hoort een bepaalde vorm van het werkwoord:

ich heiße, ich wohne, ich habe, ich finde

du kommst, du gehst

er heißt, sie geht

wir haben

Ich gehe in die Schule.
Bij 'ich' komt er na de stam dus een ...?

1. q
2. x
3. z
4. e

Woher kommst du? Ich komme aus Delft.

Welke letter(s) komt er na de stam bij 'du'?

1. e
2. st
3. en
4. p

Sie geht in die achte Klasse.
Bij 'sie' komt er na de stam een ...

1. a
2. b
3. c
4. t

Wir lernen für die Prüfung.
Bij 'wir' komt er na de stam ...

1. v
2. l
3. en
4. o

Regelmatige werkwoorden: uitgangen

werkwoord: wohnen        stam:wohn

ich wohn e

du wohn st

er/sie es wohn t

wir wohn en

ihr wohn t

sie wohn en

Sie wohn en

Snap je het tot zover?

😒🙁😐🙂😃

Hoe ga je dat onthouden?

EZELSBRUG

IDEWIS

Ich
Du
Er/sie/es
Wir
Ihr
Sie/sie

Hoofdregel (feesttenten)

	FE-
ich	spiel e
du	spiel st
er / sie / es	spiel t
wir	spiel en
ihr	spiel t
sie / Sie	spiel en

IDEWIS

(fe) esttenten

Du ... ein neues Auto.

1. kaufet
2. kaufe
3. kaufen
4. kaufst

Ich ... bei meiner Freundin.

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. gespielt

Ihr ... eure Hausaufgaben.

1. machen
2. machst
3. macht
4. machet

Ich ... gerne Musik.

1. hort
2. höre
3. horst
4. horen

Du ... die Oma.

1. besucht
2. besuchst
3. besuchen
4. besuche

Ihr ... solche teuere Sachen.

1. kaufst
2. kaufen
3. kaufet
4. kauft

... Sie gern Tennis?

1. spielt
2. spiele
3. spielen
4. spielst

Der Mann ..... in Den Haag.

1. wohnen
2. wohnst
3. wohne
4. wohnt

Meine Eltern ... heute zu mir.

1. kommen
2. kommt
3. bekommst
4. komme

Wat vind je nog lastig aan het vervoegen van werkwoorden?

Hausaufgaben

Machen K4 Aufgabe 19, 20, 21, 22

Seite 115