Een vrouw met blauwe ogen krijgt een kind met bruine ogen. Het allel voor B bruine ogen is dominant over het allel voor b blauwe ogen. Welk(e) genotype(n) kan de vader gehad hebben?
A
BB
B
Bb
C
BB en Bb
D
Bb en bb
Slide 3 - Quiz
BIj een dier zijn de volgende eigenschappen bekend: A = krullend haar a = sluik haar
Bij welke kruising is de kans het grootst op zoveel mogelijk jongen met sluik haar?
A
Aa x aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa
D
AA x Aa
Slide 4 - Quiz
Sommige mensen zijn niet in staat om pigment te vormen in hun huid, in hun haren en in de iris van hun ogen. Zo iemand wordt een albino genoemd. Bij mensen is het gen voor albinisme recessief. Een echtpaar krijgt een tweeling. De ene baby heeft een donkere huid. De andere baby is een albino. Kan deze tweeling één-eiig zijn? En twee-eiig?
A
alleen één-eiig
B
alleen twee-eiig
C
zowel één-eiig als twee-eiig
Slide 5 - Quiz
Iemand, die in staat is zijn tong op te rollen is in het bezit van het allel R. Een persoon die zijn tong niet kan oprollen (rr) heeft twee zusters, die dit wel kunnen. Zijn beide ouders kunnen dit ook. Wat zijn de mogelijke genotypen van de ouders en van de zusters?
A
Ouders RR en Rr, zusters RR en/of Rr.
B
Ouders Rr en Rr, zusters alleen RR.
C
Ouders RR en Rr, zusters alleen Rr.
D
Ouders Rr en Rr, zusters RR en/of Rr.
Slide 6 - Quiz
Een vrouw heeft bloedgroep A en de man heeft bloedgroep B. Ze krijgen een kind met bloedgroep 0. Wat zijn de genotypen van de ouders?
A
IAi en IBi
B
IAIA en IBi
C
IAi en IBIB
D
IAIB en ii
Slide 7 - Quiz
De bloemkleur van viooltjes wordt bepaald door intermediaire overerving. De allelen zijn AP = paars en AG= geel. Het heterozygoot genotype geeft roze bloemen. Wat is de kans op roze viooltjes als je paarse met gele viooltjes kruist?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 8 - Quiz
De bloemkleur van viooltjes wordt bepaald door intermediaire overerving. De allelen zijn AP = paars en AG= geel. Het heterozygoot genotype geeft roze bloemen. Uit een kruising tussen roze viooltjes, komen onder andere 528 roze viooltjes. Hoeveel paarse viooltjes zou je uit dezelfde kruising krijgen?
A
0
B
circa 260
C
circa 530
D
circa 800
Slide 9 - Quiz
Uit een kruising van eenplant met haarloze bladeren en een plant met behaarde bladeren komen nakomelingen met doorns op de stengel. Hoe noemt men dit fenotype
A
co-dominant
B
intermediair
Slide 10 - Quiz
Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 5
Slide 11 - Quiz
In de afbeelding is een stamboom de overerving van albinisme bij een gezin weergegeven. De ouders uit dit gezin krijgen krijgen een vierde kind. Hoe groot is de kans dat dit kind pigment heeft?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%
Slide 12 - Quiz
Sommige planten zijn niet in staat bladgroen te vormen. Dit zogenaamde albinisme berust op de aanwezigheid van een recessief allel. Bij een tabaksplant die heterozygoot is voor deze eigenschap treedt zelfbestuiving op. Er ontstaan 600 zaden. Na kieming ontstaan hieruit kiemplanten. Hoeveel van deze kiemplanten zullen naar verwachting albino zijn?
A
0
B
150
C
300
D
600
Slide 13 - Quiz
Twee ratjes worden gekruist. Beide ratten zijn bruin. Ze krijgen in drie jaar 26 jongen. Daarvan zijn er 19 bruin en 7 wit. Welke eigenschap is dominant en geef de genotypen van de ouders?
A
Bruin = dominant
Ouders: Aa x Aa
B
Bruin = dominant
Ouders: AA x Aa
C
Wit = dominant
Ouders: Aa x Aa
D
Wit = dominant
Ouders: aa x aa
Slide 14 - Quiz
Krijgt een jongen het X-chromosoom van zijn vader of moeder? En van wie heeft hij het Y-chromosoom gekregen?
A
Het X-chromosoom kan alleen van zijn moeder komen; het Y-chromosoom alleen van zijn vader.
B
Het X-chromosoom kan alleen van zijn vader komen; het Y-chromosoom alleen van zijn moeder.
C
Het X-chromosoom kan zowel van zijn vader als moeder komen; het Y-chromosoom alleen van zijn vader.
D
Het X-chromosoom kan zowel van zijn vader als moeder komen; het Y-chromosoom alleen van zijn moeder.
Slide 15 - Quiz
Bij konijnen komen verschillende vachtkleuren voor, zoals een donkere vacht en een vachtkleur die ’Himalaya-type’ wordt genoemd. Het gen voor donkere vachtkleur is dominant (A). De stamboom in afbeelding 6 geeft de overerving van de vachtkleur in een konijnenfamilie weer. Geef de genotypen van konijn 1, 2 en 3.