This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
09-06-23
Percentages
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Je kan uitleggen wat een percentage is.
Je hebt geoefend met het rekenen met procenten
Slide 2 - Slide
Wat is een percentage?
Slide 3 - Open question
Percentage
Een procent is een deel van 100. => 1/100 deel
Honderd is altijd het geheel. Het percentage (= het aantal procenten) is een deel van het geheel (dus van 100).
Procent % = gedeelte / totaal x 100%
Slide 4 - Slide
Percentage
vb je hebt 150 knikkers waarvan er 30 rood zijn. Wat is het percentage rode knikkers?
Procent % = gedeelte / totaal x 100%
=> 30/150x100%=20%
Slide 5 - Slide
Percentage met kruistabel
Verhoudingstabel
Kruistabel
150
30
100%
100x30/150=20%
150
150/100
30
100%
100/100=1%
150/100 x20
Slide 6 - Slide
Hoe bereken jij een percentage?
Formule
Kruistabel
mijn eigen manier
Verhoudingstabel
Slide 7 - Poll
Nu andersom
je weet het percentage en het geheel, hoeveel is dan het gedeelte?
Geheel/ 100% x aantal %= gedeelte
Je hebt 200 knikkers waarvan 35% rood is. Hoeveel rode knikkers heb je?
200/100%=2 (=1%)
2% x35%=70 knikkers
Of in 1 x
200/100%x35%=70 knikkers
Slide 8 - Slide
Ook dit kan in een tabel
Verhoudingstabel
Kruistabel
100%
35%
200
200x35/100=70
100%
100/100=1%
1%x35%=35%
200
200/100=2
2x35= 70 knikker
Slide 9 - Slide
Nakijken
Farmaceutisch rekenen
H5.1 vraag 15 tm 23
Slide 10 - Slide
15.In voorraad: een morfineoplossing van 5 %. De patiënt moet 15 mg krijgen toegediend. Hoeveel ml moet er worden toegediend?
Slide 11 - Open question
Antwoord 15
0. 5% morfneoplossing wil zeggen 5 gram in 100 ml oplossing ofwel 5.000 mg in 100 ml oplossing.
De patiënt heef 15 mg morfne nodig. Dit komt overeen met 0,3 ml
5%=15mg=0,015g
1%=0,003g
100%=0,03ml
5000mg
1mg
15mg
100ml
100/ 5000
100/5000x15
Slide 12 - Slide
16. In voorraad: ampullen atropine HCl van 3 %. De patiënt krijgt 9 mg atropine per injectie. Hoeveel ml moet er worden toegediend
Slide 13 - Open question
Antwoord 16
3% atropineoplossing wil zeggen 3 gram in 100 ml oplossing ofwel 3.000 mg in 100 ml oplossing.
De patiënt heef 9 mg atropine nodig. Dit komt overeen met 0,3 ml
3%=9mg=0,009g
1%=0,003g
100%=0,03ml
3000mg
1mg
9mg
100ml
100/ 3000
100/3000x9
Slide 14 - Slide
17.Je moet 200 mg Cisordinol klaarmaken. Een ampul van 2 ml bevat 5 % cisordinol. Hoeveel ml en hoeveel ampullen moeten er worden gemaakt?
Slide 15 - Open question
Antwoord 17
5% cisordinoloplossing betekent 5 gram cisordinol per 100 ml; je hebt 200 mg nodig, dit komt overeen met 4 ml (200 mg: 5.000 mg × 100 ml). Een ampul bevat 2 ml, dus heb je 2 ampullen nodig
5%=200mg=0,2g
1%=0,04g
100%=4ml
5000mg
1mg
200mg
100ml
100/ 5000
100/5000x200
Slide 16 - Slide
18.Een patiënt heeft ernstige pijn. De internist schrijft 0,3 mg Fentanylinjectie voor. Je hebt ampullen van 0,005 % en een ampul bevat 10 ml. Hoeveel milliliter van de ampullenvloeistof heb je nodig?
Slide 17 - Open question
Antwoord 18
Je hebt 0,3 mg nodig; een ampul bevat 0,005%, dat is 0,05 mg fentanyl per milliliter. Hiervan heb je 6 ml nodig (0,3 mg: 0,05 mg × 10 ml)
0.005%=0,3mg=0,0003g
1%=0,006g
100%=6ml
5mg
1mg
0,3mg
100ml
100/ 5
100/5x0,3mg
Slide 18 - Slide
19.In voorraad: Nicomorfineoplossing van 2,5 %. De patiënt krijgt 2,5 ml toegediend. Hoeveel mg krijgt de patiënt toegediend?
Slide 19 - Open question
Antwoord 19
2,5% nicomorfne wil zeggen 2,5 gram nicomorfne in 100 ml ofwel 2.500 mg in 100 ml oplossing; in 2,5 ml zit dan 62,5 mg nicomorfne
100ml= 2500mg
1ml= 25mg
2,5ml=62,5mg
100ml
1ml
2,5ml
2500mg
2500/100ml
2500/100x2,5=62,5ml
Slide 20 - Slide
20.Mevrouw Birsak heeft veel pijn. Ze krijgt morfine in de dosering van 16 mg morfine 2 % voorgeschreven. Hoeveel milliliter morfine 2 % krijgt mevrouw Birsak?
Slide 21 - Open question
Antwoord 18
Je hebt 16 mg nodig; een ampul bevat 2%, dat is 20 mg per milliliter. Hiervan heb je 0,8 ml nodig (0,3 mg: 0,05 mg × 10 ml)
2%=16mg=0,016g
1%=0,008g
100%=0,8ml
2000 mg
1mg
16mg
100ml
100/ 2000
100/2000x16
Slide 22 - Slide
21.In voorraad: 30 ml waterstofperoxide 10 %. Nodig: een 2 % waterstofperoxideoplossing. a.Hoeveel waterstofperoxideoplossing van 2 % kan gemaakt worden van de voorraad?b.Hoeveel water wordt toegevoegd?
Slide 23 - Open question
Antwoord 20
2,5% nicomorfne wil zeggen 2,5 gram nicomorfne in 100 ml ofwel 2.500 mg in 100 ml oplossing; in 2,5 ml zit dan 62,5 mg nicomorfne
100ml= 2500mg
1ml= 25mg
2,5ml=62,5mg
100ml
1ml
2,5ml
2500mg
2500/100ml
2500/100x2,5=62,5ml
Slide 24 - Slide
21.In voorraad: 30 ml waterstofperoxide 10 %. Nodig: een 2 % waterstofperoxideoplossing. a.Hoeveel waterstofperoxideoplossing van 2 % kan gemaakt worden van de voorraad? .Hoeveel water wordt toegevoegd?
Slide 25 - Open question
antwoord 21
30ml bevat 10% peroxide => 30/100x10=3g peroxide
2% is 3g hoeveel is dan het totaal
2%=3g
1%=1,5
100%=150ml
2 g
1
3g
100ml
100/ 2
100/2x3
Slide 26 - Slide
22. Bereken a.In voorraad: waterstofperoxide 5 %. Nodig: 100 ml waterstofperoxide 1 %. Hoeveel waterstofperoxide van 5 % is nodig?
Slide 27 - Open question
antwoord 22 a
100ml van 1% nodig. => 1g peroxide nodig
5%=1g
1%=0,2
100%=20ml
5 g
1
1g
100ml
100/ 5
100/5x1
Slide 28 - Slide
22. Bereken b.Nodig: 500 ml Lysoloplossing van 2 %. In voorraad: 300 ml van 5 %. Hoe maak je de gevraagde oplossing?