This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Welcome ZM2A
STARTKLAAR?
Ga op je plek zitten
Doe je jas uit
Telefoon in het Zakkie
Oortjes uit
Boek en etui op tafel
Tas op de grond
timer
3:00
Slide 1 - Slide
PTO 2 - Week 2 - les 2
Today's mission:
You can use adjectives in a sentence.
Homework check
Slide 2 - Slide
Writing & Grammar 32a - page 144
Slide 3 - Slide
Je kan ook een adjective (bijvoeglijk naamwoord) aan de zin toevoegen. Een adjective zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je zet het er ook voor.
He watched a funny film.
They bought a lovely dress.
We had a good time.
Slide 4 - Slide
Writing & Grammar 32b - page 144
Slide 5 - Slide
Writing & Grammar 33a - page 144/145
Slide 6 - Slide
Soms zet je een adjectiveachter een werkwoord. Dan geeft het adjective extra informatie over het onderwerp van de zin.
Dit is bij ww als: to be / look / appear / seem
She looks amazing in her dress.
I am curious to see that new film.
They seem focussed on their homework.
Slide 7 - Slide
Writing & Grammar 34c - page 146
Slide 8 - Slide
Can you use adjectives?
Slide 9 - Slide
Writing & Grammar 35 - page 146 = homework
Slide 10 - Slide
Writing & Grammar
Write two sentences:
criteria:
1 - Use at least 7 words in each sentence.
2 - Use the past simple.
3 - Use one adjective in each sentence.
4 - Use capitals & punctuation correctly.
5 - Use the correct word order.
Slide 11 - Slide
Write two sentences: criteria: 1 - Use at least 7 words in each sentence. 2 - Use the past simple. 3 - Use one adjective in each sentence. 4 - Use capitals & punctuation correctly. 5 - Use the correct word order.