1) Sensitieve responsiviteit (emotionele ondersteuning): Pikt de pedagogische medewerker de signalen op van de kinderen en reageert ze op een goede manier? Is hij/zij een veilige haven voor het kind?
2) Respect voor autonomie: Geeft de pedagogische medewerker ruimte aan de kinderen? Stimuleert hij/zij actief dat kinderen zelf iets doen? En op hun eigen manier?
3) Structureren en grenzen stellen: Hierbij gaat het er om of de pm-er op een goede manier de kinderen duidelijk kan maken wat er van de kinderen verwacht wordt en hoe ze ervoor zorgt dat de kinderen zich daar aan houden.
4) Ontwikkelingsstimulering: De pedagogisch medewerker biedt stimulering, aangepast op aandacht, ontwikkelingsniveau en gemoedstoestand van het kind, prikkelt de interesse van het kind maar vermijdt overstimulering en gebruikt de momenten die zich voordoen.
5) Praten en uitleggen: Deze vaardigheid gaat om de mate waarin iemand praat en uitlegt (kwantiteit) maar ook om hoe iemand dat doet (kwaliteit). Zeggen wat je doet, benoemen watje ziet.