voorzetsels 28 september

• Taal
• Basisschool
• Groep 6

Voorzetsels 

Waar/wanneer 

Welke voorzetsels ken je?

Hoe herken je een voorzetsel?

waar

wanneer

In bed

Onder het bed

Vanaf het feest

Tijdens de les

klik het voorzetsel aan
'Ik zit in de boom.'

1. Ik
2. in
3. de
4. boom

Klik het voorzetsel aan
'Hij fietst naar het feest'

1. Fietst
2. het
3. feest
4. naar

Klik het voorzetsel aan
'Mia springt over het hek'

1. Mia
2. springt
3. over
4. het

Klik het voorzetsel aan
'Voor de deur ligt een deurmat'

1. de deur
2. voor
3. ligt
4. een

Ik vind voorzetsels herkennen makkelijk

😒🙁😐🙂😃

Hij staat ... de stoel te springen.

1. op
2. tijdens
3. naar
4. in

De burgemeester gaat ... het feest.

1. door
2. onder
3. naar
4. sinds

De fiets staat ... de kerk

1. op
2. tijdens
3. na
4. naast

... het bed hangt een poster.

1. In
2. Boven
3. Vanaf
4. Naar

Bedenk een zin met een voorzetsel erin bij groepje 1

Bedenk een zin met een voorzetsel erin bij groepje 2

Bedenk een zin met een voorzetsel erin bij groepje 3

Bedenk een zin met een voorzetsel erin bij groepje 4

Bedenk een zin met een voorzetsel erin bij groepje 5

Bedenk een zin met een voorzetsel erin bij groepje 6

Ik vind voorzetsels zelf invullen makkelijk

😒🙁😐🙂😃