This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat moet je weten?
- hoofdvraag kunnen
vinden
- hoofdgedachte
- citeren
- kernzin benoemen
- woordraadstrategieën
- conclusie trekken
- verwijswoorden
- tekstverbanden herkennen
- tekstdoel
- functie alinea's kunnen benoemen
- objectief /subjectief
- standpunt en argumenten
herkennen
Slide 2 - Slide
Hoofdvraag
De hoofdvraag is de belangrijkste vraag in een tekst. Meestal staat de hoofdvraag in de inleiding....
Slide 3 - Slide
Op welke manieren kun je naar de stad toe gaan?
Er zijn verschillende manieren waarop je dat kunt doen.
Je kunt met de bus, de trein en de auto.
Conclusie: er zijn drie manieren waarop je naar de
stad kunt gaan.
Wat is hier de hoofdvraag?
Slide 4 - Slide
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte vat de tekst samen in één zin.
Slide 5 - Slide
Disney neemt afscheid van de klassieke eigenschappen van de sprookjesprinses.
Rapunzel
afscheid disneyprinsessen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte
Slide 6 - Drag question
Citeren
Slide 7 - Slide
Alinea
- Heeft altijd een kernzin: belangrijkste mededeling van de alinea
- Kernzin staat altijd voor- of achteraan in de alinea
- Andere zinnen zijn toelichting/voorbeelden
Slide 8 - Slide
Woordraadstrategieën
Synoniem
Voorbeeld
Tegenstelling
Bekend woorddeel
Omschrijving
Woordenboek
Slide 9 - Slide
Een conclusie is een besluit (gevolgtrekking of slotsom) na een onderzoek of na goed nadenken. Een conclusie trekken is de volgende denkstap die je doet na je onderzoek of je denkfase. Je hebt alle gegevens op een rijtje gezet en kunt vervolgens tot de conclusie komen dat …
Een conclusie trekken
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Verwijswoorden
Slide 12 - Slide
taaluitleg.nl
Slide 13 - Link
Tekstverbanden
Slide 14 - Slide
Tekstverbanden
Slide 15 - Slide
In alinea 4 staat 'Misschien komt het door mijn levensfase: ik ben pas getrouwd, heb een huis gekocht en ben bovendien vader geworden.' Welk verband staat er in deze zin?
A
OPSOMMING
B
VOLGORDE VAN TIJD
Slide 16 - Quiz
Welke tekstdoelen zijn er?
Slide 17 - Open question
Er zijnvijf tekstdoelen. Bij elk tekstdoel hoort eentekstsoort.
Informeren: de schrijver geeft informatie in eeninformatieve tekst.
Instructies geven: de schrijver legt stap voor stap uitleggen hoe je iets doet in eeninstructie.
Overtuigen: de schrijver wil de lezer overtuigen van zijn mening in eenovertuigende tekst.
Activeren: de schrijver wil dat de lezer iets doet of juist niet doet in eenactiverende tekst.
Amuseren of ontroeren: de schrijver wil bij de lezer emoties oproepen in eenamuserende of emotieve tekst.
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Feiten
A
herken je aan woorden als 'omdat'.
B
herken je soms aan woorden als 'ik vind'.
C
kun je controleren
Slide 20 - Quiz
meningen
A
herken je aan woorden als 'omdat'.
B
herken je soms aan woorden als 'ik vind'.
C
kun je controleren
Slide 21 - Quiz
argumenten
A
herken je aan woorden als 'omdat'.
B
herken je soms aan woorden als 'ik vind'.
C
kun je controleren
Slide 22 - Quiz
Functie van een alinea
Een tekstgedeelte (dat kan een alinea, een deel van een alinea of zelfs een groep alinea’s zijn) heeft een bepaalde functie binnen de hele tekst.
Slide 23 - Slide
vr. 4
Wat is de functie van alinea 1?
Kies uit:argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld.
Slide 24 - Slide
vraag 1
Wat is de functie van alinea 1?
Hier wordt een voorbeeldgegeven.
Slide 25 - Slide
vraag 2
Wat is de functie van alinea 2?
Kies uit:argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld.
Slide 26 - Slide
vr. 2
Wat is de functie van alinea 2?
De auteur doet een constatering.
"...kan geen baantje vinden."
Slide 27 - Slide
vr. 3
Wat is de functie van alinea 3&4?
Kies uit:argumenten, bewijs, constatering, gevolg, oorzaken, oplossing, tegenwerping, toelichting, uitleg of voorbeeld.
Slide 28 - Slide
vr. 3
Wat is de functie van alinea 3&4
De auteur somt hier oorzaken op.
Alinea 3: "Dat komt doordat..."
Alinea 4: "...is ook een oorzaak."
Slide 29 - Slide
Wat is het verschil tussen subjectief en objectief?