18/01/21 4a . How to use a dictionary

How to use a dictionary 
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

How to use a dictionary 

Slide 1 - Slide

What are we going to do today?
Goal: You know how to use a dictionary.

  • Use a dictonary in reading and writing exercises.
  • Reading ex. EN-NE dictionary
  • Writing ex. NE-EN 




Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Tips
  • De woorden staan op alfabetische volgorde.
  • Gebruik de gidswoorden boven aan. Deze geven het 1e woord en het laatste woord van die pagina aan en helpen je beter zoeken naar het woord. 
  • Bedenk welke vertaling het meest logisch in de zin is.
  • Zoek naar de stam van het woord: zie volgende pagina.

Slide 4 - Slide

Stam van het woord

  • It was extremely cold outside.    stam = extreme
  • She loved her new phone.             stam = love
  • That is unfair.                                       stam = fair  
  • They are talking too much.           stam = talk
  • We went home after class            stam = go
  • The sides of the car are yellow   stam = side

Slide 5 - Slide

Hoe "lees" je een woordenboek
  1. Het woord dat je moet opzoeken.
  2. De uitspraak van het woord. 
  3. Het aantal woordsoorten wordt aangeven, in dit geval 2, zowel een zelfstandig naamwoord als een werkwoord.
  4. Woordsoort zoals bijvoorbeeld zelfstandig nw, werkwoord, bijvoeglijk naamwoord
  5. Hier vul je het woord in dat je hebt opgezocht.
  6. Voorbeelden in het Engels worden schuingedrukt. 

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Controlevragen bij woordenboekgebruik
  1. zoek ik een werkwoord (WW) / zelfstandig naamwoord (ZN) / bijvoegelijk naamwoord (BNW), enz.
  2. past de eerste betekenis het beste bij mijn zin, of moet ik verder lezen, kijk ook naar de voorbeelden!!!

Slide 8 - Slide

timer
5:00

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

wat is juist?
A
normale
B
rare
C
rommelig

Slide 11 - Quiz

a) troebel
b) bodemloos
c) helder

Slide 12 - Slide

welke is juist?
A
troebel
B
bodemloos
C
helder

Slide 13 - Quiz

a) producten
b) papier
c) afval

Slide 14 - Slide

welke is juist?
A
producten
B
papier
C
afval

Slide 15 - Quiz

After this explanation I think I can use a dictionary even more efficiently
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll