Hoofdstuk 4 - Aantrekkelijk formulieren

Hoofdstuk 4 - Formuleren
We gaan deze les leren hoe je aantrekkelijk kan formuleren.

Het leerdoel van deze les is:
Je leert aantrekkelijk te formuleren.

Je leert dat je woorden die bij elkaar horen, bij elkaar moet plaatsen.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4 - Formuleren
We gaan deze les leren hoe je aantrekkelijk kan formuleren.

Het leerdoel van deze les is:
Je leert aantrekkelijk te formuleren.

Je leert dat je woorden die bij elkaar horen, bij elkaar moet plaatsen.

Slide 1 - Slide

Het formuleren van een zin
Als je een zin verkeerd formuleert kan je soms verkeerd begrepen worden. Dat kan lastig zijn en soms ook vervelend.

Let goed op dat je de juiste woorden bij elkaar zet als je een zin formuleert.

Hierna een paar voorbeelden. Zien jullie welke zinnen beter geformuleerd zijn?

Slide 2 - Slide

a. Merel geeft de fles aan de baby die zij uit de magnetron haalt.
b. Merel haalt de fles uit de magnetron en geeft deze aan de baby.
A
Zin a is beter
B
Ze zijn beide niet goed
C
Ze zijn beide goed
D
Zin b is beter

Slide 3 - Quiz

a. Mannen kiezen vaker dan vrouwen ijs als dessert.

b. Mannen kiezen vaker ijs dan vrouwen als dessert.
A
Ze zijn beide niet goed.
B
Zin a is beter.
C
Zin b is beter.
D
Ze zijn beide niet goed

Slide 4 - Quiz

Waarom?
Waarom is de ene zin beter dan de andere?

Hoe dat zit gaan we straks bekijken!


Slide 5 - Slide

Bijvoeglijke bepaling
Zinsdeelstukken die extra informatie geven over een zelfstandig naamwoord.

Dit prachtig gerestaureerde middeleeuwse gebouw is het pronkstuk van de straat. 
De aantrekkelijke en zeer intelligente man heeft gewonnen. 


Slide 6 - Slide

De uitleg!
Ik start het filmpje met de uitleg die bij dit hoofdstuk hoort. 

Let goed op, hierin wordt duidelijk uitgelegd hoe je aantrekkelijk kan formuleren.


Slide 7 - Slide

De theorie

Vijf tips!
  1. Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
  2. Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar  en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
  3. Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
  4. Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
  5. Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.

Slide 8 - Slide

We gaan kijken of jullie het snappen! Welke zin is beter en waarom?

1. Tim heeft een waakzame en een hele grote hond.

2. Tim heeft een waakzame hond die heel groot is.

Slide 9 - Open question

Welke zin is beter en waarom?
1. Mijn zus gaat binnenkort trouwen, maar ze heeft nog geen trouwjurk gekocht.
2. Mijn zus gaat binnenkort trouwen, hoewel ze nog geen trouwjurk gekocht heeft.

Slide 10 - Open question

Welke zin is beter en waarom?
1. Een patiënt kan wegens gebrek aan medicijnen veel zieker worden.
2. Een patiënt kan veel zieker worden wegens gebrek aan medicijnen.

Slide 11 - Open question

Welke zin is beter en waarom?

1. Als zij beter gaat luisteren, zegt mijn moeder, dan mag ze naar balletles.
2. Mijn moeder zegt dat ze naar balletles mag als ze beter gaat luisteren.

Slide 12 - Open question

Welke zin is beter en waarom?

1. Denk jij dat die jongen hem na heeft geaapt?
2. Denk jij dat die jongen hem heeft nageaapt?

Slide 13 - Open question

Opdracht 2 (blz. 123)
Maak opdracht 2 in drietallen. 
Jullie worden in vergaderruimtes geplaatst.
Maak samen de opdracht. Het is lastig dus gebruik elkaars kennis en gevoel voor taal. 

Uitleg: bepaal eerst welke van de vijf tips bij de zinnen hoort.
Als je dat bij alle zinnen hebt gedaan, kun je ze herschrijven. 
timer
15:00

Slide 14 - Slide