HAVO 3 Herhalen passé composé

PROGRAMME
  • Les buts
  • Révision (herhaling) - avoir & être
  • Le passé composé
1 / 34
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

PROGRAMME
  • Les buts
  • Révision (herhaling) - avoir & être
  • Le passé composé

Slide 1 - Slide

Les buts
  • Ik weet hoe ik de passé composé maak in het Frans.

  • Ik kan de passé composé toepassen in zinsverband. 

Slide 2 - Slide

avoir & être
Voor de passé composé moet je de werkwoorden être (zijn) en avoir (hebben) uit je hoofd kennen. 

Weet jij ze nog? Wij beginnen met avoir

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Sleepvraag
Koppel de juiste vorm van avoir 
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 5 - Slide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
ont
as
avons
avez
ai
a

Slide 6 - Drag question

Sleepvraag
Koppel nu de juiste vorm van het werkwoord être
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 7 - Slide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
sont
es
sommes
êtes
suis
est

Slide 8 - Drag question

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 9 - Slide

De passé composé
Bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 10 - Slide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 11 - Slide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of met avoir

Slide 12 - Slide

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Voorbeelden met être
Elle (aller) .........               Elle est allée
Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés
Pierre (monter)...            Pierre est monté


Slide 15 - Slide

Alle andere werkwoorden hebben avoir als hulpwerkwoord
Bijvoorbeeld:
Je (visiter)                                  J'ai visité     (ik heb bezocht)
Tu (regarder)...                         Tu as regardé         (jij hebt gekeken)
Vous (manger)...                      Vous avez mangé  (u heeft gegeten)
Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté 
                                                         (Jean en Pierre hebben gekocht)


Slide 16 - Slide

STAP 2

Maak het voltooid deelwoord .

Slide 17 - Slide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Het werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

  • Het werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er u voor in de plaats.
          Bijvoorbeeld: attendre --> attendre --> attend --> attendu

  • Het werkwoord eindigt op -ir: haal -ir weg, zet er i voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: choisir  --> choisir  --> chois  --> choisi

Slide 18 - Slide

De voltooide deelwoorden van de onregelmatige werkwoorden moet je uit je hoofd leren!
  • avoir --> eu    bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
  • être --> été     bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
  • faire --> fait    bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)
  • prendre  --> pris  bijv. Elle a pris (zij heeft genomen)
  • vouloir -> voulu   bijv.  Ils ont voulu (zij hebben gewild)

Slide 19 - Slide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alléén als je bij stap 1 gekozen hebt voor être als hulpww!

Slide 20 - Slide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-
Je suis venu
e
Je suis venue
Meervoud
s
Ils sont venus
es
Elles sont venues

Slide 21 - Slide

Even oefenen
L'accord is de extra -e, -s of -es die je kunt krijgen als je être als hulpwerkwoord hebt gekozen.
Hier gaan wij nu mee oefenen.

Slide 22 - Slide

Je m'appelle Hélène. Je suis ______ à Lyon hier soir.
A
arrivé
B
arrivée
C
arrivés
D
arrivées

Slide 23 - Quiz

Les garçons sont ________ à la maison.
A
rentré
B
rentrée
C
rentrés
D
rentrées

Slide 24 - Quiz

Mon grand-père est __________ à Rotterdam.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 25 - Quiz

Ik begrijp wanneer ik een e of een s toe moet voegen.

Slide 26 - Poll

QUIZ PASSÉ COMPOSÉ 

Slide 27 - Slide

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner (winnen)
B
faire (doen, maken)
C
aller (gaan)
D
avoir (hebben)

Slide 28 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester (blijven)
B
aller (gaan)
C
regarder (kijken)
D
entrer (binnengaan)

Slide 29 - Quiz

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix.
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 30 - Quiz

Elles (parler, passé composé) de leur dernier achat.
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 31 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé) une carte de nouvel an à Malika.
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 32 - Quiz

Heb je nog vragen of begrijp jij het helemaal? Geef aan dat je het begrijpt of stel hier jouw vraag.

Slide 33 - Open question

Schrijf nu, in de passé composé, in circa 7 à 8 zinnen wat je gisteren of vanochtend hebt gedaan. 
Maak korte, eenvoudige zinnen. 
Denk goed na of je être of avoir moet gebruiken als hulpwerkwoord. 

Slide 34 - Slide