This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slide.
Items in this lesson
Thema 4: voortplanting
Wat weet je tot nu toe?
Slide 1 - Slide
zijn de borsten van de vrouw ....
A
primaire geslachtskenmerken
B
secundaire geslachtkenmerken
C
geen geslachtskenmerken
Slide 2 - Quiz
dit is geen secundair geslachtskenmerk:
A
bredere heupen (vrouw)
B
baard
C
schaamhaar
D
penisgroei
Slide 3 - Quiz
wat is GEEN secundair kenmerk van de vrouw?
A
borsten
B
schaamlippen
C
brede heupen
D
baarmoeder
Slide 4 - Quiz
De schaamlippen bij een vrouw zijn
A
Primaire geslachtskenmerken
B
Secundaire geslachtskenmerken
Slide 5 - Quiz
In de afbeelding worden onder andere enkele delen van het voortplantingsstelsel van de man weergegeven.
Productie van zaadcellen is letter:
A
Q
B
R
C
S
D
T
Slide 6 - Quiz
15. Drie delen van het voortplantingsstelsel van de man zijn: de urinebuis, een zaadleider en een zwellichaam. Door welk van deze delen kan zowel urine als sperma naar buiten worden gebracht?
A
De urinebuis..
B
De zaadleider.
C
Het zwellichaam.
Slide 7 - Quiz
Welke stoffen zitter er in sperma? Eén of meerdere antwoorden mogelijk
A
zaadcellen
B
hormonen
C
vocht
D
bloed
Slide 8 - Quiz
In de afbeelding is het voortplantingsstelsel van een gesteriliseerde man schematisch getekend. Is deze man nog instaat nog een orgasme te krijgen?
A
Nee, deze man kan geen orgasme krijgen.
B
Ja, maar bij een orgasme vindt geen lozing van zaadvocht plaats.
C
Ja, maar bij een orgasme bevat het zaadvocht geen zaadcellen.
Slide 9 - Quiz
In welk deel van het voortplantingsstelsel van een vrouw bevindt zich het maagdenvlies?
A
In de baarmoeder
B
Iin de grote schaamlippen
C
In de vagina.
Slide 10 - Quiz
De opgezogen zaadcellen worden in een laboratorium gebruikt voor de bevruchting van eicellen. Dit wordt reageerbuisbevruchting of IVF genoemd. Uit bevruchte eicellen ontstaan embryo’s waarvan er één of twee in het voortplantingsstelsel van de vrouw gebracht worden. Hoe heet het deel van het voortplantingsstelsel waar embryo’s dan ingebracht worden?
A
Eileider
B
Baarmoeder
C
Vagina
D
Eierstok
Slide 11 - Quiz
Vanaf wanneer heeft een vrouw eicellen?
A
Geboorte
B
Puberteit
C
Overgang
D
Als ze zwanger wil worden
Slide 12 - Quiz
Als er geen bevruchting is geweest, wordt een vrouw dan ongesteld?
A
ja
B
ne
Slide 13 - Quiz
Bij een vrouw kan in de eileiders een onbevruchte eicel worden aangetroffen.
A
ja
B
nee
Slide 14 - Quiz
Waar worden de geslachtscellen van de vrouw gemaakt?
A
eicellen
B
vagina
C
eierstokken
D
baarmoeder
Slide 15 - Quiz
Hoe noem je geslachtscellen van een vrouw?
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
embryo
Slide 16 - Quiz
Wat gebeurt er bij de ovulatie?
A
De eisprong
B
De vrouw is in de overgang
C
De vrouw komt klaar
D
Er komt witte vloeistof uit de vagina.
Slide 17 - Quiz
geboorteregeling
A
een man en vrouw proberen niet zwanger te raken.
B
een man en vrouw bepalen of ze een kind willen of niet
C
de baby wordt geboren
D
eisprong
Slide 18 - Quiz
Als de vrouw de pil gebruikt kan ze geen soa krijgen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quiz
Waar bij de vrouw ontwikkelen zich eicellen?
A
P
B
Q
C
R
D
S
Slide 20 - Quiz
Wanneer spreken we van een bevruchting
A
Als een man klaarkomt
B
Als een vrouw ongesteld wordt
C
Als de spermacel en eicel samengesmolten zijn
D
Als een vrouw een ovulatie heeft.
Slide 21 - Quiz
Hoeveel dagen duurt de menstruatiecyclus van een vrouw?
A
10 dagen
B
14 dagen
C
28 dagen
D
32 dagen
Slide 22 - Quiz
Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatie cyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie
Slide 23 - Quiz
Iris had op 3 maart haar eerste dag van de menstruatie. Op welke dag zal haar eerstvolgende eisprong vermoedelijk zijn? Noteer dag en maand
Slide 24 - Open question
Op dag 1 van de menstruatie cyclus begint de menstruatie
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quiz
Bij coïtus interruptus hebben man en vrouw geen geslachtsgemeenschap in de dagen rond de menstruatie.
A
Juist
B
onjuist
Slide 26 - Quiz
Hoe vaak moet een vrouw de pil slikken?
A
1x per dag
B
1x per week
C
1x per maand
Slide 27 - Quiz
Welk voorbehoedsmiddel zie je hier afgebeeld?
Slide 28 - Open question
Bij welke van onderstaande voorbehoedsmiddelen / methode wordt voorkomen dat de zaadcel niet bij de eicel kan komen?