Module 3.2: Aanpassingen van dieren op het land​

Module 3.2: Aanpassingen van dieren op het land​
1 / 51
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, k, g, mavoLeerjaar 1-4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes, text slides and 7 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Module 3.2: Aanpassingen van dieren op het land​

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Deze les leer je:
Leerdoelen:
  • Op welke manieren dieren aangepast kunnen zijn aan hun omgeving.
  • Hoe landdieren aanpassingen hebben om hun gewicht te dragen.
  • Hoe de poten van landzoogdieren aanpassingen hebben aan de manier van leven en de bodem waarop ze leven.
  • Hoe de poten en snavels van vogels aanpassingen hebben aan de omgeving waarin ze leven en aan het voedsel dat ze eten.
  • Hoe waterdieren aanpassingen hebben aan het water waarin ze leven.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Aanpassingen aan de omgevingstemperatuur

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Video

This item has no instructions

Aanpassingen aan het leven op het land

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Landdieren
Landdieren zijn aangepast om hun eigen gewicht te dragen. Ze hebben stevige poten en een zwaar skelet.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zoolgangers
Dieren die op de gehele voetzool lopen (zachte bodem). 

De teenkootjes, middenvoetbeentjes en hielbeen staan volledig op de grond. De hele voetzool wordt dus gebruikt bij het lopen. Vandaar de naam “zoolgangers”.

Voorbeelden:
  • Beren
  • Mensen

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Teengangers
Teengangers

Dieren zoals katten, honden, wolven en vossen lopen op hun tenen. Dit helpt hen om heel stil te sluipen als ze een prooi proberen te vangen. Ze kunnen hierdoor ook heel snel rennen om hun prooi te achtervolgen. 

Daarom zijn ze goede jagers.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Hoefgangers
Dieren die op de top van hun tenen lopen (Harde bodem). 

Hoefgangers (teentopgangers)
Hoefgangers, zoals paarden, herten en runderen, zijn grazende dieren die op het uiterste puntje van hun tenen lopen, de hoef. Dit helpt hen bij het snel te bewegen, vooral op open en harde vlaktes.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Schutkleur
  • Dieren gebruiken schutkleur om zich te camoufleren in hun omgeving, zodat ze minder opvallen
  • Roofdieren gebruiken schutkleur om ongemerkt hun prooi te kunnen besluipen. 
  • Prooidieren gebruiken schutkleur om niet opgemerkt te worden door roofdieren en zo te overleven.


Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Schutkleur vogels
Schutkleur vogels

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Slide 15 - Video

This item has no instructions

Snavels van vogels

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Vogels
De snavel en poten van vogels zijn aangepast op de omgeving waarin ze leven.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Video

This item has no instructions

Kegelsnavel
Een kegelsnavel is kort, dik en stevig. De vorm lijkt op een kegel en is ideaal om harde zaden te kraken.

Functie:
De kegelsnavel helpt vogels zoals mussen, vinken en kanaries om makkelijk zaden en pitten te eten. Door de sterke snavel kunnen ze de harde schil van zaden kraken en bij het zachte binnenste komen.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Zangvogels
Zangvogels hebben speciale poten om zich aan takjes te kunnen vast houden.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Haaksnavel
Een haaksnavel is scherp en gebogen, met een punt die naar beneden wijst. Deze vorm is perfect om vlees te scheuren.

Functie:
De haaksnavel wordt gebruikt door roofvogels zoals arenden, uilen en haviken. Met deze snavel kunnen ze hun prooi vastgrijpen, het vlees scheuren en gemakkelijk opeten.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Poten roofvogels:
Roofvogels hebben scherpe klauwen om hun prooi te kunnen vangen.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Priemsnavel
Een priemsnavel is lang, recht en scherp. De vorm lijkt op een priem, waarmee vogels precies kunnen prikken.

Functie:
De priemsnavel wordt gebruikt door vogels zoals ooievaars, reigers en ijsvogels. Ze gebruiken deze snavel om snel en gericht te steken, bijvoorbeeld om vis of andere kleine dieren uit het water te vangen.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Steltlopers
Steltlopers hebben lange poten en tenen om in het water te kunnen staan en niet weg te zakken.

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Zeefsnavel
Een zeefsnavel is breed en voorzien van fijne kammetjes aan de zijkant, die werken als een soort zeef.

Functie:
Vogels met een zeefsnavel, zoals eenden en flamingo's, gebruiken deze snavel om water en voedsel te scheiden. Ze scheppen water binnen, persen het eruit, en houden kleine voedseldeeltjes zoals plankton, algen, of insecten achter.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Watervogels
Watervogels hebben zwemvliezen tussen hun tenen om goed te kunnen zwemmen.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Waterdieren

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Slide 28 - Video

This item has no instructions

Waterdieren
Dieren die in het water leven zijn meestal gestroomlijnd en hebben een gladde uit.

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Gestroomlijnd
Vissen hebben kieuwen om adem te halen. Hun huid is bedekt met schubben en slijm. Een vis is gestroomlijnd.

Gestroomlijnd: 
Kop, romp en staart gaan geleidelijk in  elkaar over.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Slide 31 - Video

This item has no instructions

Slide 32 - Video

This item has no instructions

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

Slide 37 - Video

This item has no instructions

Zijn er nog vragen:

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Wat is waar?
Doordat wij dieren aanpassen
kunnen...
A
koeien steeds meer melk produceren
B
vissen twee keer zo snel groeien
C
geiten medicijnen produceren voor mensen
D
zowel antwoord A, B als C zijn juist

Slide 39 - Quiz

Alle antwoorden zijn juist:

A. Door voeding, melktechnieken en fokprogramma's zijn koeien steeds meer melk gaan geven.

B. Door het inbrengen van genen die de productie van groeihormonen stimuleren, kan de groei van vissen worden versneld.

C. Wetenschappers zijn erin geslaagd genetisch aangepaste geiten een geneesmiddel voor mensen in hun melk te laten produceren.
Camouflage van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer is een dier warmbloedig?
A
Als een dier het bijna nooit te warm of te koud heeft
B
Als de lichaamstemperatuur van een dier niet constant is
C
Als een dier zich niet goed kan aanpassen op het seizoen
D
Als de lichaamstemperatuur van een dier min of meer constant is

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een effect van klimaatverandering op dieren?
A
Dieren verdwijnen allemaal.
B
Dieren moeten zich aanpassen aan nieuwe omstandigheden.
C
Dieren worden immuun voor klimaatverandering.
D
Dieren worden niet beïnvloed door klimaatverandering.

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Welke twee aanpassingen hebben te maken met het voedsel dat de dieren eten?
A
De haren o de huid van de eekhoorn
B
Lange dunne tong van de miereneter.
C
De lange staart van de miereneter
D
De scherpe tanden van de eekhoorn

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Doordat een dier dingen leert, kan het zich aanpassen aan een nieuwe omgeving.
A
juist
B
onjuist

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Ad en Ton vergelijken landdieren met waterdieren. Ad zegt dat alle dieren die in het water leven een gestroomlijnde lichaamsvorm hebben. Ton zegt dat alle dieren die op het land leven aanpassingen hebben om hun eigen lichaamsgewicht te dragen. Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Ad
B
Ton
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er als dieren zich niet kunnen aanpassen aan een veranderend milieu?
A
Ze ontwikkelen nieuwe instincten
B
Ze sterven uit
C
Ze verhuizen naar een ander gebied
D
Ze worden tam

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Er zijn verschillende manieren waarop dieren warmte kwijt raken.

Welke aanpassing heeft de olifant om af te koelen?
A
Luchtstroom
B
Zomervacht
C
Grote oren
D
Dikke vetlaag

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

Stekels, pantser, gif en schutkleur zijn aanpassingen van dieren die hebben betrekking op...
A
Verdedigen
B
Voeden
C
Bewegen

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kunnen dieren zich aanpassen als er iets veranderd?
A
Ze passen zich aan aan het milieu.
B
Ze gaan op een andere plek wonen
C
Ze gaan andere prooien eten
D
Ze drinken alleen nog water.

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

Welk van de volgende voorbeelden is een aanpassing van een dier aan een koude omgeving?

A
Dunne vacht en vetopslag
B
Dikke vacht en vetopslag
C
Gestroomlijnd lichaam
D
Grote oren

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag:
Lees en maak je leerdoelen in je Portal. Zorg ervoor dat je Module 3.2 Aanpassingen van dieren op het land​ volledig doorneemt:
Lezen: Neem de theorie goed door om de basis te begrijpen.
Maken: Werk de opdrachten stap voor stap uit.
Oefenen: Herhaal de oefeningen om de stof beter onder de knie te krijgen.

Maak het onderdeel "Test jezelf" om te checken of je alles begrijpt.
Als je ergens tegenaan loopt of iets niet begrijpt, stel gerust vragen!
Je docent staat klaar om je te helpen.
                                                                                             Succes!

Slide 51 - Slide

This item has no instructions