grammatica 1: predicatie

Grammatica 1





1 vwo




1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammatica 1





1 vwo




Slide 1 - Slide

Doel van deze les
Aan het einde van deze les...
  • heb je de basis van alle zinnen die er bestaan ontdekt
  • ben je in staat om te herkennen welke betekenis een gezegde kan hebben
  • kun je een passende persoonsvorm vinden bij een onderwerp (overeenstemming in vorm)

Slide 2 - Slide

Grammatica - taalbeschrijving
Het gebruik van onze taal lijkt misschien willekeurig, maar iedere taalgebruikers houdt zich aan bepaalde taalregels. Door die regels kun je helder met elkaar kunt communiceren.


De regels en vaste patronen noem je de grammatica van een taal. 


Slide 3 - Slide

Waarom grammatica?
  • Als je een andere taal wilt leren
  • Helpt je bij het maken van goede en duidelijke zinnen
  • Zorgt ervoor dat we elkaar begrijpen
  • Beschrijft de structuur van een taal Hoe het hoort en hoe het zit 



Slide 4 - Slide

dubbelzinnig -ambiguïteit



Soms zijn zinnen dubbelzinnig / op meerdere manieren uit te leggen:
Waar zit de dubbelzinnigheid (ambiguïteit)?
Tieners lopen weg van school, allen terecht!
Tijdens zijn verkiezingscampagne was president Trump in alle staten.
Mijn neef gaat met een vriend en zijn vriendin naar België.

Slide 5 - Slide

opwarmen

  • De dieren ......
  • De koe .......
  • Deze groep .....  gister ook een boek.
  • De leerlingen ... morgen ook een boek.


Slide 6 - Slide

De studenten rijden in een oude auto naar Frankrijk.
  • Tijd: De studenten reden in een oude auto naar Frankrijk.
  • Getal: Een student rijdt in een oude auto naar Frankrijk.

Slide 7 - Slide

Wat weet je over een zin als je de persoonsvorm hebt gevonden?

(denk daarbij aan de vraag: Hoe vind je de PV?)

Slide 8 - Slide

predicatie
peutertaal

Slide 9 - Slide

Zinnen van een peuter
  • spreekt nog niet zo goed Nederlands
  • er zit wel een duidelijke betekenis in de zinnetjes.

  • Wat bedoelt de peuter te zeggen?


Slide 10 - Slide

Wat bedoelt de peuter te zeggen?
Opdracht:
Verdeel de zinnen in twee gelijke groepen. Kijk naar de betekenis van de hele zinnetjes (dus kijk naar beide woorden). 
  1.  Zelf denken (2 minuten in stilte) 🤔 🧠
  2. Overleg daarna in tweetallen (overleg zachtjes en kom samen tot 1 antwoord): ✍️ 📔
  3. Tip nodig? 👆☝️   

timer
2:00

Slide 11 - Slide

betekenis 1:
betekenis 2
mama lief
papa slapen
  • Welk woord kun je tussen de twee woorden plaatsen om de betekenis uit te drukken?     mama...lief    papa ...slapen

Slide 12 - Slide

predicatie: dat je zegt wat iemand of iets doet (werkwoordelijk betekenis), of wat iemand of iets is (naamwoordelijke betekenis)
peutertaal

Slide 13 - Slide


Zinnen van een peuter:
 Het verschil tussen een zijn-betekenis en een doen-betekenis. 
Mama lief betekent dan Mama is lief, en Papa slapen betekent dan Papa doet slapen.



De peuterzinnetjes zijn nog niet compleet. Er hoort nog een werkwoord bij. Dat kan het werkwoord is of doet zijn, maar ook blijft, gaat, wil, kan, enzovoorts. 

Slide 14 - Slide

congruentie
peutertaal

Slide 15 - Slide

Opdracht in duo's
  1. Combineer nu de kaartjes met een werkwoord met de zinnetjes
  2. Kijk welk  werkwoord je tussen de woorden in het zinnetje kunt zetten. 
  3. Verdeel in twee rijtjes: zijn-betekenis en doen-betekenis

Voorbeeld: mama lief past bij is, omdat je kunt zeggen mama is lief
Het past niet bij kan, omdat je niet kunt zeggen mama kan lief.  


timer
4:00

Slide 16 - Slide

  • Sommige werkwoorden passen allen bij de zijn-betekenis, andere alleen bij de doen-betekenis. 
  • Werkwoorden hebben 2 vormen. Bijvoorbeeld zijn en is, of kunnen en kan. Als een vorm past bij een kaartje, kun je de andere vorm nooit gebruiken. Als mama lief past bij is, dan past het niet bij zijn
Wat hebben jullie ontdekt?

Slide 17 - Slide

ZIJN
DOEN
mama is lief
oma kan breien
auto's zijn rood
papa gaat slapen
popjes blijven stout
tante mag zingen
broertje blijft boos
Tommie moet lachen
snoepjes zijn lekker
hondjes gaan blaffen
meloenen zijn bah
treintje gaat tjoektjoek

Slide 18 - Slide

congruentie: de vorm van een werkwoord past bij de persoon over wie iets gezegd wordt. 
peutertaal

Slide 19 - Slide

congrueren: twee delen passen bij elkaar
Je hebt nu het verschijnsel congruentie ontdekt. Verschillende vormen van een werkwoord passen bij de persoon over wie iets gezegd wordt. 
Mama past bij is, en popjes past bij zijn. Daarom noemen we die vormen (‘is’ en ‘zijn’) de persoonsvorm: het is de (werkwoords)vorm die zich aanpast aan de persoon.



Er is overeenstemming in vorm, Als PV en OW niet overeenkomen     incongruentie


Slide 20 - Slide

predicatie
Twee soorten: doen-predicatie en zijn-predicatie
Dat je zegt wat iemand of iets doet, of wat iemand of iets is



naamwoordelijke betekenis ⏩️
werkwoordelijke betekenis  ⏩️
Zijn    -  opa lief 
Doen -  oma slapen

Slide 21 - Slide

congruentie
Overeenkomst tussen vorm van het werkwoord en persoon

ik hoort bij ben
wij hoort bij zijn
het hoort bij is

PERSOONSVORM

Slide 22 - Slide

extra - TAALGEVOEL

Ga naar Learnbeat
Open de opdracht Predicatieve betekenissen
Lees de instructie goed door
Maak de opdracht (je leert de betekenissen zijn en doen in een lopende tekst te herkennen)

Slide 23 - Slide

Ik kan een passende persoonsvorm vinden bij een onderwerp
(congruentie)
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Ik kan een zijn-betekenis of een doen-betekenis in een zin herkennen
(predicatie)

😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Huiswerk? Lekker lezen in je boek en goed slapen.

Slide 26 - Slide