HH grammatica deel 2

HH grammatica deel 2
1 / 25
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

HH grammatica deel 2

Slide 1 - Slide


Voorbeeld:
Waar heb je zin in? (bed - gaan)
Welke zin is goed? Denk aan wat je geleerd hebt.
A
Ik heb zin om naar bed gaan.
B
Ik heb zin om naar bed te gaan.
C
Ik heb zin naar bed te gaan.
D
Ik wil graag naar mijn bed toe gaan.

Slide 2 - Quiz

Wat ben je vergeten?
(vergeten - school - bellen)
Uitleg
Geef dus antwoord op deze vraag. 
Denk aan wat je net hebt geleerd. 
Denk ook aan hoofdletters en leestekens.
Geef antwoord vanuit de "ik" persoon.

Slide 3 - Open question

Waarom ga jij naar school?
(Nederlands - leren)
Uitleg
Geef dus antwoord op deze vraag. 
Denk aan wat je net hebt geleerd. 
Denk ook aan hoofdletters en leestekens.
Geef antwoord vanuit de "ik" persoon.

Slide 4 - Open question

Wat wil jij vandaag doen?
(zin hebben - naar de markt - gaan)
Uitleg
Geef dus antwoord op deze vraag. 
Denk aan wat je net hebt geleerd. 
Denk ook aan hoofdletters en leestekens.
Geef antwoord vanuit de "ik" persoon.

Slide 5 - Open question

Wat vind jij moeilijk?
(moeilijk - een doelpunt - maken)
Uitleg
Geef dus antwoord op deze vraag. 
Denk aan wat je net hebt geleerd. 
Denk ook aan hoofdletters en leestekens.
Geef antwoord vanuit de "ik" persoon.

Slide 6 - Open question


Voorbeeld:
De kinderen staan. De kinderen zingen buiten.
A
De kinderen staan te zingen buiten.
B
De kinderen staan buiten om te zingen.
C
De kinderen staan buiten te zingen.
D
De kinderen zingen buiten om te staan.

Slide 7 - Quiz

De leerlingen staan in de gang.
De leerlingen praten.
Uitleg
Maak dus van twee zinnen 1 zin.
Denk aan wat je net hebt geleerd. 
Denk ook aan hoofdletters en leestekens.

Slide 8 - Open question

De hond loopt.
De hond zoekt de kat.
Uitleg
Maak dus van twee zinnen 1 zin.
Denk aan wat je net hebt geleerd. 
Denk ook aan hoofdletters en leestekens.

Slide 9 - Open question

Zelf oefenen
Maak zinnen met worden
Bijvoorbeeld: De jongens gooien Abdi in het water --> 
Abdi wordt door de jongens in het water gegooid.

Je ziet elke keer 1 zin. 
Typ daarna de zin met het woord worden.
Let op hoofdletters en punten! En de volgorde van de woorden verandert!
Het voltooid deelwoord staat op het eind.

Slide 10 - Slide

De meisjes pesten de jongens.
Maak een zin met WORDEN.

Slide 11 - Open question

Ruth helpt de oude man.
Maak een zin met WORDEN.

Slide 12 - Open question

In Suriname spreken de mensen veel talen.
Maak een zin met WORDEN.

Slide 13 - Open question

Zelf oefenen
Je leest dadelijk de zin. Je maakt er een nieuwe zin van. 
Gebruik het werkwoord dat tussen haakjes staat. 
Dit wordt de persoonsvorm, het andere werkwoord wordt het hele werkwoord en staat aan het eind van de zin. 

Bijvoorbeeld:
Joost rijdt nog geen auto. (mogen)
Joost mag nog geen auto rijden.

Slide 14 - Slide

Erna maakt de keuken schoon. (moeten)

Slide 15 - Open question

Fadi staat op zijn hoofd. (kunnen)

Slide 16 - Open question

Help je Esra met haar huiswerk? (willen)

Slide 17 - Open question

Doen jullie spelletjes op de computer? (mogen)

Slide 18 - Open question

Gisteren liepen we naar huis. (moeten)

Let op!
Let op de tijd van deze zin. 
Is het tegenwoordige tijd of verleden tijd?

Slide 19 - Open question

Zelf oefenen
Je leest dadelijk de zin. 
Je moet hier nog leestekens bij zetten. 
Kies uit: komma, dubbele punt of aanhalingsteken.
Je mag er meerderen in 1 zin gebruiken (bijvoorbeeld komma en aanhalingstekens)

Bijvoorbeeld:
Ik ben heel blij ik heb een 8 voor mijn toets.
Ik ben heel blij: ik heb een 8 voor mijn toets.

Slide 20 - Slide

Er zijn veel soorten vlees varkensvlees rundvlees schapenvlees geitenvlees en kip.

Slide 21 - Open question

Sergei vroeg Ben je wel eens naar een bruiloft geweest?

Slide 22 - Open question

Nee nog nooit antwoordde Ruud.

Slide 23 - Open question

Online oefenen
Je krijgt een aantal links. 
Ga online oefenen. 
Schrijf na elke link op hoeveel vragen je in totaal goed had.

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link