Poëzie en fictie les 1 B

Faye 19
Janina 20
 Angelo21
Max 13
Celina 14
Michael 15
Diëm 16
Eva 17
Silvijn 18
Dex 7
Ties 8
Eva 9
Lorena 10
Tobias 11
 Jim 12
Finn 1
Tom 2
Guus 3
Cas 4
Milan 5
Yenthe 6
Docent
Bord
2M1
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Faye 19
Janina 20
 Angelo21
Max 13
Celina 14
Michael 15
Diëm 16
Eva 17
Silvijn 18
Dex 7
Ties 8
Eva 9
Lorena 10
Tobias 11
 Jim 12
Finn 1
Tom 2
Guus 3
Cas 4
Milan 5
Yenthe 6
Docent
Bord
2M1

Slide 1 - Slide

Aanvang les: leesboek 10 minuten
De opdracht: Onderdeel B
Korte instructie - samen de LessonUp
Begrippenlijst leren laatste 5 minuten - blz 220

Momentje vrij, leesboek erbij!
Doel: onderwerp uit een tekst kunnen halen (deel a)
Kunnen vertellen waar het perfectief ligt (deel a)
Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Je weet wat een homoniem is 
Je kunt vertellen wat personificatie is blz 188
Verlengde instructie: bepaal je vooralsnog zelf!
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Poëzie en fictie B
Licht

Slide 3 - Slide

Lezen
Lees eerst de begrippen onderaan bladzijde 188. 

Slide 4 - Slide

Wat betekent letterlijk taalgebruik?

Slide 5 - Open question

Wat betekent figuurlijk taalgebruik?

Slide 6 - Open question

Wat betekent 'homoniem'?

Slide 7 - Open question

Maken
Opdracht 1 en 2 bladzijde 188 in je schrift. 
timer
5:00

Slide 8 - Slide

Wat is een wondermiddel precies?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Video

Welk woord is een homoniem?
A
boeken
B
vinden
C
praten
D
zingen

Slide 11 - Quiz

Welk woord is een homoniem?
A
cola
B
kop
C
schrijven
D
politie

Slide 12 - Quiz

Welk woord is een homoniem?
A
vijand
B
telefoon
C
schaatsen
D
kiezen

Slide 13 - Quiz

Maken
Opdracht 3 bladzijde 188-189 in je schrift. 

timer
5:00

Slide 14 - Slide

Wanneer voelde jij je voor het laatst blij, opgelucht of vrolijk? Waarom?

Slide 15 - Open question

Maken
Opdracht 4 bladzijde 190 in je schrift. 
timer
3:00

Slide 16 - Slide

Lezen 
Lees het begrip op bladzijde 190 in je boek over personificatie. 

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Welke uitspraak is een personificatie?
A
De wind blies door het huis.
B
Zij maakt haar schoen schoon.
C
De tafel is vies geworden.
D
Het vlees wordt goed gebraden.

Slide 19 - Quiz

Welke uitspraak is een personificatie?
A
Koken is een fijne bezigheid.
B
Ari vindt zijn cadeaus erg mooi.
C
Buiten spelen schijnt beter te zijn dan binnen spelen.
D
Deze e-mail bespreekt belangrijke punten.

Slide 20 - Quiz

Maken
Opdracht 5 en 6 bladzijde 190/191 in je schrift. 

timer
5:00

Slide 21 - Slide

Nakijken
Kijk nu de opdrachten van deze paragraaf na op de volgende slides. 

Slide 22 - Slide

Opdracht 1
Eigen antwoorden. 

Slide 23 - Slide

Opdracht 2
1 Het wondermiddel van tante dient ‘tegen tranen van verdriet’.
2 Het wondermiddel van tante is dat ze iets heel bijzonders zegt.
3 De ik-persoon denkt aan ‘Strand’, omdat ze daar van tante juist niet aan mag denken. Vergelijkbaar met het bekende voorbeeld: ‘Denk niet aan een roze olifant.’
4 Je weet dat de ik-persoon zich beter gaat voelen, doordat:
- tante kuiltjes in haar wangen schept (ze moet lachen)
- tante de grond vaststampt onder haar voeten (ze voelt zich veilig)
- tante kastelen onder haar handen laat groeien met torentjes van zand (ze kan dromen)

Slide 24 - Slide


De opdracht: Onderdeel B
Maak de opdrachten af die je niet binnen de gestelde tijd af hebt kunnen maken
Begrippenlijst leren laatste 5 minuten - blz 220

Momentje vrij, leesboek erbij!
Doel: onderwerp uit een tekst kunnen halen (deel a)
Kunnen vertellen waar het perfectief ligt (deel a)
Je weet het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Je weet wat een homoniem is 
Je kunt vertellen wat personificatie is blz 188
Verlengde instructie: bepaal je vooralsnog zelf!

Slide 25 - Slide