Info toets werkwoordspelling

Nederlands 
werkwoordspelling info toets
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Nederlands 
werkwoordspelling info toets

Slide 1 - Slide

Tegenwoordige tijd

Slide 2 - Slide

Werkwoorden zijn: 
- woorden die aangeven wat iemand doet
- woorden die zeggen wat iemand is 
- woorden die zeggen wat er gebeurt 
Kunnen veranderen van vorm. 

Jij BENT een student
Hij RENT halve marathons
Hij HEEFT genoeg bier GEHAD (meerde ww in 1 zin) 
Het REGENDE gisteren

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Hoe werkt het? 
Ik (ik-vorm; geen stam) loop (geen t als hij er niet staat)
Jij /Hij / zij / (loopt (altijd een t) 
Wij lopen ( hele werkwoord) 

Slide 5 - Slide

Kofschip
Belangrijk om te weten: het Kofschip wordt niet gebruikt in de tegenwoordige tijd!!!!!! 
Alleen bij de verleden tijd! 

Slide 6 - Slide

Ezelsbrug 

Als er na het weghalen van de -en geen d in het werkwoord staat, 
dan krijg je in de tegenwoordige tijd ook geen d in het werkwoord! 

dus niet: behalen: hij behaald vandaag zijn diploma en ook niet: wandelen: hij wandeld nu.
Goed:  behaalt, wandelt

 en d komt alleen als in het hele werkwoord al een d staat: houden.. ik houd - hij houdt. 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Werkwoorden - En 
  • Vind je werkwoordspelling lastig? 

  • Ga dan de stappen af 

  • stap 1: het hele ww zonder -En 
  • stap 2: Kijk wat er nog verder moet gebeuren: over. moet de stam nog aangepast worden?  
  • stap 3: moet er nog een t achter? 

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide


Lev
Lez
Verhuiz

Slide 11 - Slide

Grote uitzondering!!! 
Jij wordT docent, maar worD jij docent? 
als jij achter het ww staat, dan geen T! 

Let wel: alleen als je >> jij kan worden. 
Wat vind je (jij)? 
Wat vindt je (jij) vader? 
 


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Laatste tip, truc, handigheidje 

Gebruik het woord Loop als je het echt niet weet! 

HOE DAN? 

Hij (worden) directeur. Moet dat met d of t? Dat hoor je hier niet! 
vul dan het woord loop in: hij loopT directeur. je hoort een T :) 

Slide 15 - Slide

Verleden tijd

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Verleden tijd
In de verleden tijd verandert alleen de persoonsvorm:

ik bracht je naar huis
ik smurfte je naar huis
ik werd naar huis gebracht

Slide 18 - Slide

Verleden tijd
Je hebt te maken met:

regelmatige werkwoorden
onregelmatige werkwoorden

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Onregelmatige werkwoorden
 de ik-vorm verandert in de verleden tijd van klank

Verzenden - ik verzend - ik verzond - ik heb verzonden
Blijven - ik blijf - ik bleef - ik ben gebleven

ONregelmatig = GEEN regel
 
 

Slide 21 - Slide

Regelmatige werkwoorden
Geen klankverandering:

Ik fiets - ik fietste - ik ben gefietst
ik oefen - ik oefende - ik heb geoefend

REGELmatig: regel: 't ex kofschip

Slide 22 - Slide

Regelmatige werkwoorden hebben een REGEL
Als je niet weet of het -te of -de moet zijn, dan gebruik je de regel van ‘T ex KOFSCHIP.

(of fokschaaptaxi, XTC-koffieschop)

Slide 23 - Slide

Kijk naar het hele werkwoord
Haal -en ervan af.
Is het een medeklinker uit’T K O F S C H I P?
eem de ‘ik-vorm’ van de onvoltooid tegenwoordige tijd.
1
Kijk naar het hele werkwoord
verhuizen
maken
2
Haal -en ervan af. 
Welke letter is dan de laatste letter?
z
k
3
Is het een medeklinker uit ’t ex kofschip?
nee
ja
4
Neem de ‘ik-vorm’ van de tegenwoordige tijd.
verhuis
maak
5
De verleden tijd is: ‘ik vorm’ + -te of -de
verhuisde
maakte

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Regelmatige werkwoorden kofschip
Zuchten - zucht - zucht+te - ik zuchtte 
faxen - fax - fax+te - ik faxte
maken - maak - maak+te - maakte
boffen - bof - bof+te - bofte
botsen - bots - bots+te - botste
lachen - lach - lach+te-lachte
stoppen - stop - stop+te - stopte

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Voltooid deelwoord

Slide 32 - Slide

Wat is het voltooid deelwoord? 

Het is een werkwoord in een zin. 
Ook hier moet je kijken of het zwak of sterk is. 
Een voltooid deelwoord vertelt dat iets klaar is of afgelopen. 


Slide 33 - Slide

Hoe herken je een voltooid deelwoord in de zin? 
1. Er staan ALTIJD twee werkwoorden in een zin. 
 
Het hulpwerkwoord is altijd: zijn, hebben of worden.

2. Begint vaak met ge, be, ont, ver, her
Ik HEB GEwerkt 

Ik BEN te laat GEkomen

Hij WERD netjes ONTvangen 





Slide 34 - Slide

Maar hoe schrijf je het nou?
Stappenplan:
1. Maak het werkwoord langer als het eindigt op -t of 
-d (verlengproef).
2. Als het eindigt op -n, schrijf het zo kort mogelijk op.
3. Gebruik 't (e)x-f(o)ksch(aa)p als je niet weet wat de laatste letter moet zijn. Zie volgende dia.
4. Schrijf een voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord zo kort en eenvoudig mogelijk op.


Slide 35 - Slide

 't (e)x-f(o)ksch(aa)p

Als de laatste letter van de stam van het werkwoord in  't (e)x-f(o)ksch(aa)p staat
schrijf je het met een -t.
Als dat niet zo is, dan schrijf je het met
een -d 

 

Een vd kan eindigen op: 
- en 
- T 
- D 

Slide 36 - Slide

Belangrijk.

Een voltooid deelwoord schrijf je NOOIT met -dt.


Slide 37 - Slide

Voltooide tijd (voltooid deelwoord)
  • Voltooide tijd = iets is al gebeurd of afgerond!
  • Een voltooid deelwoord is een vervoegd werkwoord
  • Een voltooid deelwoord begint bijna altijd met ge-, be-, her-, er-, ont- of ver- 
  • Bijvoorbeeld: gebeurd, ontvoerd, verdraaid.
  • Hoe spel je met het juiste voltooid deelwoord?

Slide 38 - Slide

Voltooid deelwoord
Bijvoorbeeld het werkwoord 'maken' (zwak werkwoord)
Bijvoorbeeld het werkwoord 'lopen' (sterk werkwoord)
Ik maak > ik maakte
> een t bij de verleden tijd?
Dan bij het volt. deelwoord ook een t > ik heb gemaakt
> een d bij de verleden tijd?
Dan bij het volt. deelwoord ook een d >  ik zoende > ik heb gezoend
Ik loop > ik liep
> verandering van klank?
Dan bij het volt.  deelwoord  -en of -n > ik heb gelopen

Slide 39 - Slide

Een paar voorbeelden:
  • Ik verken > ik verkende > ik heb verkend
  • Ik schilder > ik schilderde > ik heb geschilderd
  • Ik noteer > ik noteerde > ik heb genoteerd

  • Ik kook > ik kookte > ik heb gekookt
  • Ik tik >  ik tikte > ik heb getikt
  • Ik gebruik > ik gebruikte > ik heb gebruikt

  • Ik vind > ik vond > ik heb gevonden
  • Ik schrijf > ik schreef > ik heb geschreven
  • Ik geef > ik gaf > ik heb gegeven

Slide 40 - Slide