06.01.25 Unit 4 Lesson 4.1 Kader

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b, k, t
• Leerjaar 3

07 January 2025

Afspraken in 2025

• Als je iets wilt zeggen, steek je je hand op
  
• Je luistert/ bent dus stil en werkt mee
• Je schrijft mee in je schrift/werkboek/Chromebook
  
• Je kletst niet met je klasgenoten en reageert niet op/naar anderen
  
• Je gebruikt je Chromeboek alleen als het nodig is

• Je maakt je huiswerk, of je ouders worden geïnformeerd
• Als je geen pen of boek niet hebt, dan blijf je voor een extra les

Lesson plan

Unit 4

Lesson 4.1 Reading

Future Tense (will - won't)

Degrees of comparison

Practise More 4.1

Homework

My goal - our goals

• I know what word "Classifields" means and...
• I know how to use 'Future' + 'degrees of comparison' 

and 

• the new words (Lesson 4.1)

What does the term
"advertising"
mean to you?

The Definition

Advertising = Influencing a person to “buy” a product, a service or an idea.

Advertisement = Something that promotes a product, by emotive or persuasive means.

page 6 "Introduction"

www.bing.com

Is advertising good or bad?

GOOD

BAD

Yes, it can be harmful. But it can also be extremely beneficial to society. Advertising is an incredibly effective and powerful way to spread the word about important issues and products, such as AIDS awareness, diabetes monitors, tobacco and alcohol risks, and other health-related concerns.

Advertising influences most of the ...

1. Products we buy every day
2. Choices we make every day
3. Relationships we have with others
4. Things we care for

page 163

Unit 4 Lesson 1

page 163

StudyGo

Abbreviations

Classifieds

Meaning:

Small advertisements placed in a newspaper and organized in categories or classes.

Advertisements in a newspaper are typically short, as they are charged for by the line or word, and are one newspaper column wide. ... 

Let's practise

Unit 4 - 

Lesson 1 Reading, Classifieds, page 10

Exc. 1 t/m 7, page 9 t/m 13

+ Exc. 10/11 , page 16+17

Homework

Leren: Unit 4, Lesson 1 - 

Words 4.1,  page 163

Maken: 

Exc. 1 t/m 7, page 9 t/m 13

+ Exc. 10/11 , page 16+17

In de vorige les hebben we het gehad over abbreviations. Wat zijn dat?
Noem ook een voorbeeld.

Future

Wat hebben deze zinnen met elkaar gemeen?

 

1. I will do my homework next time.
   
2. We will live on Mars in 2035.
   
3. I will be there!

• Ze geven allemaal aan dat er nog iets staat te gebeuren. 
• Ze spelen zich dus af in de toekomst.
  
• In alle zinnen staat 'will' + het hele werkwoord.

beloftes/ aanbiedingen/ snelle beslissingen/ voorspellingen

Kijk maar..

• I will do my homework next time. 
•        Ik zal mijn huiswerk de volgende keer maken. 
• We will live on Mars in 2035.
•        We zullen in 2035 op Mars wonen. 
• I will be there!
•        Ik zal er zijn. 

FUTURE  (Will - Won't)

Wanneer je over de toekomst praat, kun je 'Will' gebruiken.

'Will' wordt gebruikt om iets aan te bieden, iets te beloven of om voorspellingen te maken.

Je gebruikt will + het hele werkwoord.  

Je kunt  'will" samentrekken tot ...`ll.

Future: SHALL

Je gebruikt 'Shall' in vragen over de toekomst met

 I & We ... als je iets aanbied of een voorstel doet.

Shall I help you? 

When shall we meet?

Let dus op:

Bevestigende zin: (+)

will + hele werkwoord

We will live on Mars in 2035.

Ontkennende zin: (-)

will not (won't) + hele werkwoord

We will not live on Mars in 2035.

Vragende zin: (?)

will + ow + hele werkwoord

Will we live on Mars in 2035?

will ....

will ....

She ___________ turn sixteen next June.

Future + will / shall: we / shall + hele werkwoord

will

shall

He ___________ tell you what to do.

Future + will / shall: we / shall + hele werkwoord

will

shall

___________ I help you with your homework?

Future + will / shall: we / shall + hele werkwoord

Will

Shall

1. The weather ________ be sunny and dry tomorrow.

 2. Marc ________ join us for dinner, he's not hungry.

 3. _______ we meet at eight on Friday?

4.   Maybe they _______ give you you money back if you ask nicely.

will

won't

shall

will

Degrees of comparison.

Comparisons

Als we het hebben over comparisons (vergelijkingen), dan gebruiken we altijd:

bijvoeglijke naamwoorden (woorden die dus iets vertellen over een zelfstandig naamwoord). 

Neem dat wat in de blokjes staat over: 

Zelfstandig naamwoord: 

woorden waar je de, het en een voor kunt zetten. 

(mensen, dieren en dingen)

Bijvoeglijk naamwoord: 

Woorden die iets zeggen over een zelfstandig naamwoord.

Vergelijken, page 15 (9)

John is ..... than Pete. (nice)

1. nicest
2. nice
3. nicer
4. niceer

Visiting a museum is ...... than visiting a party. (boring)

1. boringer
2. most boring
3. more boring
4. boringest

This question is ..... than that question. (easy)

1. easier
2. easiest
3. more easy
4. easyer

That guy is just as ...... that guy.(tall)

1. taller
2. as taller as
3. tallest
4. tall as

I've got .......
money than you.(much)

1. mucher
2. much
3. more
4. morer

Bungee jumping is ........
windsurfing. (dangerous)

1. Dangerouser
2. dangerousest as
3. more dangerouser
4. more dangerous

Let's practise

Unit 4 - 

Lesson 1 Reading - 

Exc. 7 t/m 10, page 14 t/m 18

+ Unit 4, Lesson 1 - PractiseMore

I know what "Classifields" mean and...
I know how to use "Future + Degrees of comparison"
and the new words

Yes

No

Almost

Homework

Leren: Unit 4, Lesson 1 - 

Words 4.1,  page 11

Maken: 

Exc. 7 t/m 10, page 14 t/m 18

+ Unit 4, Lesson 1 - PractiseMore